.modernisme

MODERN VERSUS POSTMODERN

Als we onze eigen tijd met één woord zouden moeten typeren, dan zou dat het woord modernisering zijn. De veranderingen waarmee de mensheid in de vorige eeuw is geconfronteerd, zijn groter en voltrekken zich sneller dan ooit tevoren in de ge-schiedenis. De groei van de industriële productie, de verspreiding van hetzelfde product over de hele wereld, de ontwikkeling van communicatiesystemen als televisie en computernetwerken, de toegenomen mobiliteit door middel van auto en vlieg-tuig: het zijn verschijnselen die het dagelijks leven van iedereen ingrijpend hebben veranderd. Toch is het niet erg modern om de eigen tijd ‘modern’ te noemen. Al in de vroege middeleeuwen wordt het begrip gebruikt in de betekenis die ook wij eraan toekennen: een zich afzetten tegen vroegere tijden. Onder ‘modernisering’ verstaan we de pogingen om de problemen van ons bestaan rationeel op te lossen, dat wil zeggen: door een zo efficiënt mogelijk gebruik van middelen een maximaal rendement bereiken. Dat doen we bijvoorbeeld door zo goedkoop mogelijk goede producten te ver-vaardigen en op de markt te brengen. En door (wetenschappelijke) kennis te vergaren op basis waarvan nieuwe technologieën ontwikkeld en toegepast kunnen worden.

In de huidige debatten over mens en maatschappij staan twee groepen filosofen lijnrecht tegenover elkaar: Modernen en Postmodernen. Moderne filosofen zien zichzelf als verdedigers van het gedachtegoed van de Verlichting, met name van de toen ontwikkelde westerse rationaliteit. Onderwijs en wetenschap beschouwen zij als belangrijke verworvenheden, die de emancipatie van de mens bevorderen en hem bevrijden van religieuze en politieke dogma’s. Dankzij onderwijs en weten-schap nemen steeds grotere groepen mensen deel aan de politieke menings- en besluitvorming, wordt er meer rechtvaardig-heid gegenereerd en zijn onze mogelijkheden vergroot om problemen, zowel van technische als maatschappelijke aard, op te lossen. De westerse rationaliteit brengt weliswaar grote problemen met zich mee (uitputting grondstoffen, aantasting milieu, toename criminaliteit, enzovoort), maar die kunnen met behulp van diezelfde rationaliteit opgelost worden. Hiertegenover staat de opvatting van postmoderne filosofen, die een groot wantrouwen jegens de westerse rationaliteit koes-teren. Het is namelijk diezelfde rationaliteit die geleid heeft tot de efficiënte vernietigingskampen van de Nazi’s.

Postmoderne filosofen associëren onderwijs en wetenschap eerder met disciplinering en onderdrukking dan met bevrijding. Onderwijsinrichtingen, gevangenissen, psychiatrische inrichtingen en zelfs ziekenhuizen zien zij als organisaties waarin de mens eerst en vooral aan een sterke disciplinering wordt onderworpen. Wetenschappelijke kennis is volgens de Postmoder-nen een onlosmakelijk geheel gaan vormen met macht. Voor een efficiënte machtsuitoefening is een op een bepaalde wijze geschoolde beroepsbevolking vereist. Neem bijvoorbeeld de massale invoering van ICT in het onderwijs of de nieuwe door-stroomprofielen in het voortgezet onderwijs: postmoderne filosofen zien in deze ontwikkelingen succesvolle pogingen om het afwijkende, individuele en subjectieve in elk afzonderlijk mens te onderdrukken. In het onderwijs worden mensen geconditi-oneerd en gedisciplineerd, zodat er later op efficiënte wijze macht over hen kan worden uitgeoefend.

Waar het in het debat tussen Modernen en Postmodernen uiteindelijk om draait, is de mogelijkheid of onmogelijkheid om wetenschappelijke en andere soorten kennis te legitimeren. Dat wil zeggen: de universele waarde en betekenis ervan aan te tonen. De modernen erkennen dat alle kennis weliswaar cultureel bepaald is, maar zij blijven streven naar een universele legitimering ervan. Legitimering van kennis geschiedt aan de hand van de zogenaamde ‘grote verhalen’, door religies of ideologieën. Voorbeel-den zijn het christendom, het marxisme en het liberalisme. Een religie of ideologie bevat een waarden- en normensysteem over hoe men moet leven en hoe de samenleving ingericht moet zijn. Als aangetoond kan worden dat de ontwikkeling van bepaalde kennis aansluit bij de waarden en normen van zo’n religie of ideologie, dan is die kennis daarmee gelegitimeerd. Tenminste, zolang men gelooft in de absolute waarheid van de desbetreffend e religie of ideologie.

Zo vinden de aanhangers van de Kritische Theorie, een op het Marxisme georiënteerde stroming, dat weten-schappelijk onderzoek niet neutraal’ en objectief’ moet zijn, maar moet bijdragen aan de opheffing van onrecht en onderdrukking.

Onderzoek naar, bijvoorbeeld, de achterstand in taalontwikkeling van allochtone leerlingen wordt gelegitimeerd door het grote verhaal’ van het marxisme, dat de emancipatie van achtergestelde groepen beoogt. De Postmoder-nen hebben het geloof in de grote verhalen’ verloren. Zij wijzen op de ontideologisering en secularisatie (= ont-kerkelijking) van de samenleving. Als oorzaak hiervan noemen zij de snelle ontwikkeling van nieuwe technolo-gieën en de herstructurering van het kapitalisme, waarin het individueel genieten van diensten en goederen een belangrijke waarde is geworden. Het enige criterium waarmee de waarde van (wetenschappelijke) kennis beoor-deeld kan worden, is de efficiëntie- en rendementsverbetering waar die kennis toe leidt. Niet het ware, goede of schone is relevant, maar het meest efficiënte en rendabele.