hoofdstuk 10

Ethiek

Dit hoofdstuk borduurt voort op hoofdstuk 3 van deel 3.
Tevens worden in de andere hoofdstukken van deel 4 regelmatig ethische kwesties aan de orde gesteld. Dit hoofdstukje is bedoeld als een kort overzicht van de belangrijkste begrippen van en benaderingen binnen de ethiek. Moreel gedrag wordt vaak gekoppeld aan religie of ratio. Andere menen dat het een natuurlijke aanleg is (die natuurlijk wel, net als bijvoorbeeld het aangeboren spraak- of loopvermogen, ontwikkelt dient te worden).

In de eerste 2 gevallen wordt het vaak voorgesteld dat de mens in wezen slecht of in ieder geval egoïstisch is. Godsdienst of redelijk denken  moeten hem dan tot moreel verantwoord handelen aanzetten. Een moderne variant van deze visie op de mens is een te letterlijke interpretatie van Darwin’s “survival of the fittest”.  Egoïsme als evolutionair selectiemechanisme.  Deze manier van denken, ook wel ‘sociaal darwinisme’ genoemd plaatst het door Darwin beschreven biologisch / natuurlijk  mechanisme over naar de cultuur.

Mensen die ervan uitgaan dat moreel handelen is aangeboren gaan ervan uit dat samenwerken en empathie aangeboren vermogens van de mens zijn die in de loop van de evolutie belangrijk waren, goed pasten (fittest), een positief effect hadden op de overlevingskansen.

En misschien zijn beide waar. Aangeboren eigenschappen krijgen onder invloed van de cultuur, door wat (door bepaalde groepen) in een samenleving belangrijk of nuttig gevonden wordt, vorm in godsdienstige of filosofisch onderbouwde ethische opvattingen, in moraal, in moreel handelen en denken, in waarden en normen.

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie