..over het lezen van oude teksten 2

Water is de oorsprong van het leven, het is ook een voorwaarde om te overleven en het vormt een bedreiging voor het leven.

Over de verhouding mens en water is veel nagedacht.
Hier, ter informatie en inspiratie, 2 voorbeelden

1 Odysseus en Poseidon. Water speelt hier een rol dankzij Poseidon, god van de zee, als regisseur. Niet om het lot van de mens te bepalen maar om hem te dwingen zijn lot in eigen hand te nemen.

2 Noach. Hier zien we een vergelijkbare thematiek. De verhouding mens god wordt in het verhaal voorafgaand aan dat van Noach geproblematiseerd. Ook hier zien we dat de wereld van de mensen en die van de goden zich niet moeten vermengen. Goddelijke pretenties zijn fataal voor de mens. Water erover en opnieuw beginnen in een wereld van en voor de mens.

ODYSSEUS: TROTS KAN GEVAARLIJK ZIJN

Odysseus is dankzij een truc ontsnapt aan de cycloop, aan de eenogige polyphemus. Wat was hij slim! Odysseus kan het niet laten om zichzelf flink op de borst te kloppen na de overwin­ning op polyphemus, wiens oog hij ondertussen heeft uitgesto­ken. ‘Je moet weten, idioot, dat ik, Odysseus (…) je oog uit­stak en je blind maakte en je zo je verdiende straf gaf.’

Dat had Odysseus niet moeten zeggen: het was een vorm van hoogmoed – van hybris, zoals de Grieken zeggen. Odysseus was te trots. De blinde reus rukt een bergtop los en werpt die in de richting van Odysseus – hij mist. Erger is dat de cycloop zijn vader, de zeegod Poseidon, aanroept en hem vraagt Odys­seus te straffen. En dat doet Poseidon. Odysseus’ reisgenoten zullen allemaal gedood worden, en Odysseus ondervindt nog jaren tegenspoed voor hij zal aankomen in zijn land Ithaka.

DE GODDELOZE WIJSHEID UIT DE MYTHOLOGIE
Griekse mythen zijn een bron van spiritualiteit, zonder god en zonder moralisme, stelt de Franse filosoof en ex-minister Luc Ferry. In zijn nieuwe boek beschrijft Ferry onder andere het voorbeeld van Odysseus: waarom keert Odysseus terug naar huis? Niet omdat hij zo trouw was – als het even kon bedroog hij zijn vrouw. Odysseus wilde Odysseus blijven – daarom moest hij terug.

Tijdens een zomervakantie vroeg een van zijn reisgenoten of hij gedurende de lange, warme avonden de geschiedenis van de filosofie kon vertellen. Die avondlijke sessies in dat vakan­tieland vormen de basis van een serie inleidende boeken over geschiedenis van het denken. De toon van die zomer­avonden wilde Ferry bewaren, net als de toegankelijkheid ervan. Misschien nog wel meer dan het eerste boek van de serie, waarvan in Frankrijk meer dan een kwart miljoen exemplaren werden verkocht, is het tweede deel geschikt voor een zomeravond. Daarin behandelt en vertelt Ferry verhalen: Mythologie, heet het boek. Wat we van de Griekse goden en helden kunnen leren.

‘Mythen gaan over de vraag naar het goede leven, een cruciale kwestie waar tegenwoordig te weinig over wordt nage­dacht,’ doceert Ferry in zijn werkkamer in Parijs. De ramen staan open, de colbertjes gaan uit – het is benauwd. Boven Ferry’s bureau hangt een staatsieportret van president Sar­kozy, aan wiens regering Ferry nu als adviseur is verbonden _ een baan in de luwte, nadat hij aan het begin van deze eeuw minister van Onderwijs was. Maar vóór alles is hij filosoof: hij is hoogleraar aan de universiteit Paris VII – Di­derot. Hij schrijft diepgravende filosofische studies (over bijvoorbeeld de Duitse filosoof Immanuel Kant), en meer pamflettistische werken (onder meer een kritische beschou­wing over de milieubeweging) – en nu dus de inleidingen. De boeken behandelen de geschiedenis van de filosofie. Waarom dan een deel wijden aan mythen? ‘Mythen worden vaak beschouwd als fabels of legenden, slechts bedoeld om de lezer te verstrooien. Of we zien ze als primitieve voorlo­pers van de moderne wetenschappelijke verklaringen van de wereld – maar wel achterhaalde voorlopers. Wie dat zegt, ciale kwestie waar tegenwoordig te weinig over wordt nagedacht,’ doceert Ferry in zijn werkkamer in Parijs. De ramen staan open, de colbertjes gaan uit – het is benauwd. Boven Ferry’s bureau hangt een staatsieportret van president Sar­kozy, aan wiens regering Ferry nu als adviseur is verbonden _ een baan in de luwte, nadat hij aan het begin van deze eeuw minister van Onderwijs was. Maar vóór alles is hij filosoof: hij is hoogleraar aan de universiteit Paris VII – Di­derot. Hij schrijft diepgravende filosofische studies (over bijvoorbeeld de Duitse filosoof Immanuel Kant), en meer pamflettistische werken (onder meer een kritische beschou­wing over de milieubeweging) – en nu dus de inleidingen. De boeken behandelen de geschiedenis van de filosofie. Waarom dan een deel wijden aan mythen? ‘Mythen worden vaak beschouwd als fabels of legenden, slechts bedoeld om de lezer te verstrooien. Of we zien ze als primitieve voorlo­pers van de moderne wetenschappelijke verklaringen van de wereld – maar wel achterhaalde voorlopers. Wie dat zegt, heeft de betekenis van de mythen verkeerd begrepen. My­then laten ook nu nog zien hoe we de wereld kunnen be­wonen. Ze geven zin aan onze wereld, net als de filosofie.’ De Griekse verhalen moeten ook niet verward worden met de die uit de Bijbel, zegt Ferry. Ze zijn meer verwant met filoso­fie dan met religie: ‘Mythen zijn in wezen een oervorm van de Griekse filosofie – die doet, kort samengevat, niets anders dan de mythen een meer abstracte vorm geven. Ze tonen een seculiere spiritualiteit: een spiritualiteit of heilsleer zonder god.

Het wemelt in de mythen wel van de goden, maar die bieden anders dan in het christendom geen verlossing. Die moeten de mensen zelf zoeken.’


Typisch menselijke overmoed
Het geluid van werklieden dringt door in de kamer. Verderop zijn ze bezig het trottoir op te breken. ‘Sous les pavés, les réseaux (Onder de straat de kabels)’, staat op het billboard dat uitleg geeft over de werkzaamheden, een allusie die iedere Fransman zal begrijpen. De woorden zijn een variatie op Sous les pavés, la plage (Onder het plaveisel het strand), een van de be­kendste Franse slogans, die kernachtig het revolutionaire ideaal van mei ’68 weergeeft: vlak onder de onderdrukkende en or­dentelijke beschaving schuilt een natuurlijke, bevrijde wereld. Je moet je bevrijden van de opgelegde, kunstmatige orde – het troittoir – in een revolutionaire interpretatie zelfs door de klinkers naar de autoriteit te gooien …

Het verzet tegen orde en autoriteit is kenmerkend voor de mens, vinden de Grieken al. De typisch menselijke overmoed – hybris noemen de Grieken die – om in opstand te komen speelt in veel mythen een rol, zoals in het verhaal over Prome­theus. Zeus voert een oorlog tegen de Titanen, de goden van het geweld. Als Zeus gewonnen heeft, sluit hij hen op. Ferry: ‘Maar al snel maakt de vredige rust plaats voor een dodelijke verveling: alles is kalm, er gebeurt nooit iets.’

Wat te doen tegen die verveling? Als antwoord daarop schep­pen de goden de mens, legt Ferry uit. ‘De god Epimetheus, de broer van Prometheus, krijgt de taak om de verschillende vermogens onder de zojuist geschapen mensen en dieren te verdelen. Epimetheus – zijn naam betekent: “degene die traag van geest is” – begint best handig: het ene dier wordt een roofdier door zijn scherpe tanden, een ander dier krijgt snel­heid om aan hem te kunnen ontsnappen. Zo ontstaan er gelijkwaardigheid en harmonie tussen de dieren. Geen diersoort zal uitgeroeid kunnen worden.’

‘Maar wat blijft er over voor de mens? Epimetheus heeft alle eigenschappen al vergeven aan de dieren. Maar de mens … die is helemaal naakt. De menselijke soort heeft geen vacht, geen schild, geen klauwen; hij rent niet snel.’ Dat moet Prometheus – “hij die vooruitdenkt” – goedmaken, want hij is toch de intelligentere van de familie. Prometheus denkt dat de mensen hulpmiddelen nodig hebben om te overleven. Daarom steelt hij het vuur van de Hefaistos, de god van de smeden en ambachtslieden, en de kun­sten en technieken van de godin Athene. Die goddelijke eigen­dommen zal hij aan de mens geven:

‘Het vuur en de kunsten zijn niet zomaar middelen, zoals de klauwen of het schild dat zijn voor het dier. Nee, dankzij die goddelijke attributen kan de mens zelf scheppen en wordt hij mogelijk de gelijke van de goden! Op dat moment is de mens in staat tot hybris. Dat wil zeggen dat wij mensen, anders dan de konijnen, de beren, de wolven, als enige soort in staat zijn om de harmonie van de kosmos te verstoren, om in te gaan tegen de orde van de goden en zelfs het universum te vernie­tigen. Dat is wat Plato al betreurde, en waar de milieubeweging van tegenwoordig nog steeds over klaagt. Telkens als het gaat over de uitputting van de aarde, en zelfs de dreigende vernietiging, verwijst men naar de mythe van Prometheus.’

Verleidingen
Veel mythen laten dan ook de hybris zien, om vervolgens de overmoedige mens ten val te laten komen of om die te laten inbinden. Niet dat het er in de mythen om gaat de mens klein en nederig te houden, onderdanig aan de goden: het is ook in het belang van de mensen zelf om de hybris te temmen. Een goed leven – het goede leven, zal Ferry uitleggen – is geen leven in overmoed, maar een leven waarin je streeft naar har­monie met de wereld.

Een voorbeeld van het goede leven treft Ferry aan in de Odys­see, het verhaal over Odysseus – zijn reis is een zoektocht naar harmonie. Odysseus neemt – tegen zijn zin – deel aan een tien jaar durende oorlog tegen de Trojanen. Daarna doet hij nog eens tien jaar over zijn odyssee naar huis: een moeilijke reis naar het eiland Ithaka, naar zijn koninkrijk, waar zijn vrouw Penelope op hem wacht, met zijn zoon Telemachus – die was nog maar net geboren toen Odysseus ten strijde moest trek­ken.

Telkens zijn er verleidingen waardoor hij dreigt zijn bestem­ming niet te bereiken, of die zelfs te vergeten. Verlokkingen van seks. Van drugs. En van het gezang van de verleidelijke Sirenen. Zijn reis voert meer door een droomwereld dan door de echte. Zo ontmoet hij de Lotuseters. Die eten een bloem, een soort dadel, die het geheugen wist. Drie van Odysseus’ reisgenoten nemen de lotusbloem, waarna ze met een stomp­zinnige grijns op hun gezicht rondlopen. Glimlachend, maar zonder verlangen om verder te reizen, zonder enig verlangen. Ferry: ‘En denk aan de episode waarin Odysseus de godin Calypso ontmoet. Zij zal zijn maîtresse worden. Als de Griekse held haar wil verlaten om verder te reizen naar Penelope, doet de godin een uiterste poging om hem op haar paradijselijke eiland te houden: ze belooft hem onsterfelijkheid! En zelfs de eeuwige jeugd. Een aanbod waardoor hij kan ontsnappen aan een van de grootste angsten van de mens – die voor de dood. Een aanbod waardoor hij de gelijke van de onsterfelijke goden kan worden. Toch weigert Odysseus. Hij kiest voor de sterfe­lijkheid en zet zijn reis voort naar de zijnen.’

Waarom reist Odysseus verder? Waarom kiest hij niet voor een bestaan als beach boy op een groen eiland waar de zon bijna altijd schijnt, met prachtige stranden, met betoverende en dienstvaardige nimfen? En met de beeldschone Calypso? De antwoorden die we nu op die vraag kunnen geven, waar­schuwt Ferry, zijn niet die van de Grieken. Anders dan we kunnen denken, slaat Odysseus Calypso en de andere godin­nen niet af vanwege zijn grote liefde voor zijn vrouw Pene­lope – als hij de kans ziet, bedriegt hij haar. Ook beschouwt Odysseus het niet als een morele plicht om zijn vrouw bij te staan en ijdel vermaak af te wijzen; goed en kwaad zijn niet zijn drijfveren. En ook is hij geen voorloper van de hedendaagse nationalist, die niets liever doet dan zijn eigen land verheerlijken en zich afsluiten voor alles wat vreemd is. Odys­seus kenmerkt zich tijdens zijn reis juist door een grote nieuwsgierigheid, door ontvankelijkheid voor anderen.

Om Odysseus te begrijpen, moeten we terug de geschiedenis in, naar een tijd vóór de Romantiek en de romantische liefde, en ook vóór het christendom en zijn moraal, naar de tijd waarin de Griekse mythen werden verteld. Waar het volgens de Grieken om gaat, is de wereld te aanvaarden zoals die is; in harmonie met jezelf en de jouwen leven. Als Odysseus had gekozen voor het leven met de goden, zou hij zijn menselijk­heid hebben verloren. Een leven met Calypso is zelfs niets anders dan de dood: Odysseus zou zijn identiteit hebben ver­loren. Hij zou niet langer zichzelf zijn, niet langer de man van Penelope, niet langer de koning van Ithaka. Ontheemd, zonder andere mensen, ben je volgens de Grieken niets meer; vandaar ook dat verbanning zo’n zware straf is in de Griekse wereld.

Het leven zal beter zijn, als …
Om in harmonie met de wereld te leven, kan Odysseus niet anders dan het menselijk verlangen naar onsterfelijkheid opgeven, zo maakt de mythe heel duidelijk. Odysseus kan niet ingaan op het aanbod van Calypso en moet zijn sterfe­lijkheid aanvaarden. Maar hoe doe je dat: leven met het besef van de dood? Dat is een van de belangrijkste vragen voor de Grieken.

Ferry: ‘Bedenk wel dat de dood niet alleen de biologische dood is. De dood kent oneindig veel gestalten.Vergankelijk­heid is ook al aanwezig in het leven zelf, hoe vitaal je ook bent, hoe ver de dood ook weg mag zijn. Het punt is dat het leven onomkeerbaar is: liefdes komen tot een eind, je verliest je baan, die vakantie als kind met je ouders in Zuid­Frankrijk komt niet meer terug. En we verliezen mensen die we liefhebben. Het gaat erom ook die vergankelijkheid niet te vrezen, en niet met nostalgie terug te kijken op wat we hebben verloren. Want anders worden we uit het hier en nu naar een niet-meer-bestaande tijd gevoerd, die echter wel ons leven hier en nu weet te bederven.’

Niet leven in een niet-bestaande tijd, maar in het hier en nu, dat is waar het de Grieken volgens Ferry om gaat. ‘De Grie­ken hadden het idee dat er twee grote malheurs waren die drukken op het menselijk leven. Dat zijn verleden en toe­komst. Sommigen zullen de toekomst vrezen: een onbekende wereld vol gevaren, die uiteindelijk de dood van ons en onze geliefden brengt. Zij vergeten het heden en leven in een niet­bestaande tijd: de toekomst. Maar ook de mensen die hoop koesteren vluchten uit hun eigen tijd naar de toekomst, maar nu met de verwachting: “Het zal hierna beter gaan.” Het leven zal beter zijn als je een ander kapsel hebt, een andere auto, andere schoenen, een andere echtgenoot of vrouw, een ander huis, een ander beroep.’

‘Maar ook het verleden kan de mens uit het heden trekken: als je gelukkig bent geweest, voert de nostalgie, de Sehnsucht,je terug naar die tijd. Als je ongelukkig was, blijft het verleden leven door schuldgevoel, door spijt en wroeging.’

Sereniteit
‘Om alles in één zin samen te vatten: de wijze is degene die erin slaagt een beetje minder spijt te hebben, een beetje min­der te hopen en een beetje meer lief te hebben. Niet leven in het verleden, niet leven in de toekomst, maar leven in de liefde voor de wereld die er nu is. Dit is het eerste grote filosofische inzicht in de geschiedenis van het Westen. En alle grote Griek­se mythen draaien om dat uitgangspunt. Dat is wat Nietzsche later amor fati noemt: de liefde voor wat er is. Verzoend met de kosmos – hoe die er ook uitziet.’

‘Die verzoening is zo belangrijk, omdat we ons daardoor kun­nen bevrijden van schuldgevoel en wroeging, van haat en angst. Allemaal aandoeningen die het gevolg zijn van het leven in een luchtspiegeling, in het verleden of de toekomst. Als je echter in het hier en nu leeft, ben je in staat – niet tot geluk, want geluk is iets anders – maar tot … sereniteit. Je laatje niet meer neerdrukken door het gewicht van verleden en toe­komst. De angst wordt minder. Je voelt meer vrijheid. Dan pas kun je echt openstaan voor anderen en hen liefhebben.’

Hoe je dat precies doet, leven in harmonie met de kosmos? Leven in het hier en nu? Dat wil, dat kán Ferry niet zeggen. ‘Het is niet de rol van de filosoof om dat te vertellen. Al die psychologen die pretenderen recepten te geven voor een beter leven – je kunt ze maar beter wantrouwen. De filosoof is geen goeroe, geen therapeut. Ik ben ervan overtuigd dat de filosoof de mensen moet aanmoedigen om zelf te denken. Een schoonmaakster kun je wel inhuren om voor jou je huis aan kant te maken, maar een filosoof kun je niet laten nadenken in” jouw plaats. Dat is ook wat de Griekse mythen laten zien. Die laten een hele parade aan goden figureren, maar toch zullen die goden ons nooit echt heil brengen en onze angst voor de dood wegnemen. Odysseus moet uiteindelijk zelf het goede leven vinden.’

Beginnen met mythologie. Wat we van Griekse goden en helden kunnen leren,
door Luc Ferry,
vertaling Peter KIinkenberg,
uitgever De Arbeiderspers, Amsterdam 2010, 365 blz., € 19,95

ORPHEUS & EURIDICE: DE DOOD IS ECHT HET EINDE

Voor Orpheus is Eurydice de liefde van zijn leven. Maar ze sterft en is gedoemd tot een leven in de onderwereld. Orpheus laat het er niet bij zitten: hij daalt af in de onderwereld en smeekt Hades en Persephone, de lokale machthebbers, om zijn geliefde met hem mee te laten gaan naar het rijk der levenden. Ze stemmen toe – een unicum. Maar ze stellen wel een voorwaarde: Orpheus moet vooroplopen als Eurydice en hij de onderwereld verlaten. Hij mag nooit omkijken om te zien of ze hem wel volgt. Als hij dat wel doet, zal zij voor eeuwig achterblijven. Orpheus kijkt toch om, en de goden zijn onvermurwbaar: Eurydice blijft dood.

Onder invloed van het christendom is deze mislukte uittocht uit de onderwereld vaak beschouwd als een les die ons leert dat we moeten vertrouwen op God. Alleen dan kunnen we worden gered. Maar aannemelijker is dat dit verhaal aantoont dat de dood onvermijdelijk is, dat elke liefde bedreigd wordt door de dood. Hoewel het soms moeilijk is om te geloven dat een overledene er echt niet meer is, maakt de mislukte tocht van Orpheus een einde aan de hoop dat je geliefde nog ooit zal terugkeren.

PROMETHEUS: HOOP IS BLIND

De mens heeft niet de klauwen van het roofdier, niet de snel­heid van de gazelle – hij is hulpeloos vergeleken met de die­ren. Daarom steelt de god Prometheus het vuur en de techniek van de goden en geeft die aan de mens. Als straf wordt Prome­theus voor eeuwig aan een rots geklonken. Een adelaar vreet aan zijn lever, die elke nacht weer aangroeit.

Prometheus – ‘hij die vooruitdenkt’ – schenkt de mens ook het vermogen om in de toekomst te kijken. Dat blijkt een mixed blessing. De toekomst kennen is misschien handig, maar het is de allergrootste kwelling om het tijdstip en de toedracht van de eigen dood te weten.

Prometheus ziet hoeveel pijn dit vermogen doet. Daarom ont­neemt hij de mens dat duidelijke zicht op de dood. Vanaf nu weet iedereen alleen nog maar dát hij ooit zal sterven, niet meer wanneer. Hoe gaat de mens daarmee om? De mythe laat zien dat de mens het wezen zal worden dat zich kenmerkt door een blinde hoop. Hij hoopt op een lang leven, hij hoopt op een zachte dood – voor hemzelf en de zijnen.

IKARUS EN DAEDALUS: DE MENS IS SLIM, MAAR DAARMEE NOG NIET WIJS

Daedalus blijkt keer op keer een onbetrouwbare kerel. Zijn slimheid gebruikt hij even vaak om de prachtigste dingen te bouwen als om anderen op te lichten. Daarom wordt hij samen met zijn zoon Ikarus opgesloten in zijn eigen creatie: een laby­rint. Hoewel hij de maker ervan is, kent ook hij de weg niet door de kronkelpaden en de doodlopende gangen van de dool­hof. Om toch te ontkomen gebruikt hij zijn uitvinders gaven. Van was en veren maakt hij vleugels voor hem en zijn zoon. Hij waarschuwt zijn zoon om niet te hoog te vliegen, want dan zal de zon de was doen smelten en zal hij neerstorten. Maar hij moet ook niet te laag komen: dan zal het zeewater de vleugels aantasten en zal zijn zoon verdrinken. Maar Ikarus is hoog­moedig en vliegt wel richting zon. Hij stort neer en komt om door verdrinking.

Mensen kunnen slim zijn en vliegmachines bouwen, maar daarmee zijn ze nog niet wijs. Wijsheid vraagt inzicht in de menselijke conditie, kennis van je eigen vermogens en van je plaats in de wereld.

SISYFUS: ER IS GEEN GROTER PLAN

In de onderwereld rolt Sisyfus met al zijn krachten een steen tegen een berg omhoog. Zodra de steen bijna boven is, dondert die weer naar beneden en moet Sisyfus opnieuw beginnen (vandaar de term sisyfusarbeid). Dat is zijn lot.

De Franse denker Albert Camus vindt Sisyfus’ leven een mooie metafoor voor de absurditeit van ons bestaan. Wij zijn allemaal als Sisyfus: we rollen een steen omhoog zonder dat we weten waarom. We weten niet beter: Er is geen hoger doel, geen gro­ter plan. Er is geen antwoord op de vraag ‘waarom?’. Ondanks de absurditeit van dat leven, zegt Camus, moeten we ons Sisy­fus voorstellen als een gelukkig mens, want hij heeft geen we­reld buiten de steen. De strijd om telkens weer de steen naar boven te rollen kan ons volledig vervullen.

Florentijn van Rootselaar filosofie magazine 2010 nr 5