opdrachten bij de testen

Als jongere leer je steeds meer hoe je jezelf aan ‘de anderen’ wilt tonen. Dat noemen we het ‘zelfbeeld’. Anderen – zoals je vrienden – ontwikkelen ook een beeld van jou. Dit is het ‘imago’ (of: image). Het zelfbeeld en het imago bepalen samen jouw identiteit. Identiteit heeft dus altijd te maken met het gevoel en het beeld dat jij zelf hebt en met het beeld dat anderen van jou hebben.

Vrienden (en familie) kunnen je helpen om jezelf beter te leren kennen. Zonder vrienden en familie, zonder reacties van anderen op je gedrag, je uiterlijk, je uitstraling zou je misschien wel helemaal geen beeld van jezelf kunnen vormen.

Zodra je in de puberteit komt, maak je een heleboel veranderingen mee. Eén zo’n verandering  heeft te maken met vrienden.

Je bent in de puberteit, maar eigenlijk heb je niet door dat je verandert. Als je teveel veranderd bent, merken je eigen vrienden dat wel. Ze zeggen dat meestal tegen je en dat vind je niet leuk. Je gaat op zoek naar nieuwe vrienden, maar soms zijn dat de verkeerde. Dan kom je bij een groep die heel anders is dan je oude vrienden.

Maar het kan ook zijn dat het je niet lukt om andere vrienden te zoeken. Dan loop je meestal alleen op school en probeer je je weer bij je oude vrienden aan te sluiten. Soms lukt dat, soms niet.

Opdracht 4: test over vriendschap.

Ben ik een goede vriend, een goede vriendin?
Of: wat voor type vriend ben ik, wat voor vrienden wil ik?
 
De test doe je alleen. Ook de uitslag kun je zelfstandig bepalen.
Als je klaar bent met het 1e deel bespreek je met een vriend(-in) of hij/zij de uitslag herkent. Waarom wel, waarom niet, waarom gedeeltelijk?
Neem de vraagstelling en de uitslag / de conclusie van deze test op in je dossier. Maak ook een verslag van de bespreking van de uitslag.
 

Opdracht  5: test hoe behulpzaam ben ik?

Wij doen deze test samen in de klas. Nadat je het antwoord gekregen hebt kun jij, voor vraag 2a,2b en 2c in overleg met een of meer vrienden, reageren en de volgende vragen beantwoorden:
– 1a: Herken jij jezelf in de uitslag over hoe behulpzaam je bent?
  1b: Waarom wel of niet?
– 2a: Herkennen je vrienden je in de uitslag over hoe behulpzaam je bent?
– 2b: Waarom wel of niet?
– 2c: Wat vind je ervan?
– 3a: Ben je tevreden over hoe behulpzaam je bent?
– 3b: Zou je iets aan je zelf willen veranderen? Misschien, als je tevreden bent, een klein beetje? 
– 3c: Denk jij dat het kan? Hoe?
Neem de vraagstelling en / in de antwoorden over in je dossier Denk eraan dat iedereen, ook iemand die de test niet kent, je antwoorden en conclusies moet begrijpen.
 

Opdracht  6: test hoe je jezelf ziet en hoe een ander je ziet, zelfbeeld: zelfkennis of spiegelbeeld.

1. Vul eerst zelf deze vragenlijst in. Zet achter iedere stelling een cijfer. 1= ja,  2 = meestal wel, 3 = meestal niet, 4 = nee.
2. Vraag daarna aan iemand met wie je goed kunt op schieten en/of die je goed kent de vragen te beantwoorden (laat je eigen antwoorden niet zien. Lees ze bijvoorbeeld voor en vul zelf de antwoorden in met een andere kleur pen dan dat je je eigen antwoorden hebt ingevuld).
3. 
Zie jij jezelf net zo als je vriend(-in) je ziet? (vader, moeder, broer of zus mag natuurlijk ook, is misschien wel beter)
4. Probeer jezelf te typeren. Welke 5 eigenschappen zeggen echts iets over wie jij bent? En welke 5 vind je gesprekpartner het meest typerend.? Maak een overzicht van de verschillen. En bespreek die verschillen.

Verwerk die 5 á 10 punten van jullie beide (en de eventuele verschillende scores bij deze 5 tot 10 vragen) in een (gespreks-)verslag dat je in je dossier opneemt. Zorg weer dat je de vragen uit de test en die uit de opdracht in het verslag verwerkt zodat iedereen kan begrijpen waar het over gaat.

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie