hfdstk 3 Ethiek samenvattingen

Samenvatting HOOFDSTUK 3

Paragraaf 1.1 NORMEN en WAARDEN
Gedrag is soms goed, soms slecht, soms geen van beide maar gewoon “gewoon”. Vaak lijkt wat wel en niet mag, wat wel en niet hoort, zo vanzelfsprekend dat we er niet over nadenken. We passen ons (onbewust) aan aan de omgeving. De norm “je mag niet liegen” hangt samen met dat we het waardevol vinden om eerlijk te zijn. Eerlijkheid is een belangrijke waarde.
Maar moet je altijd eerlijk zijn? Mag je nooit liegen? Wat als je land in oorlog is en de vijand vraagt of je weet waar onderduikers zitten?

Of iets goed of fout is merken we veelal aan de reacties van anderen. Daarnaast speelt je eigen gevoel, je eigen intuïtie een belangrijke rol.
Maar als we langer ergens bij stil staan, verder kijken naar de gevolgen van ons gedrag, dan zie je dat iets dat je in eerste instantie gewoon of normaal vindt soms heel onverwachte (goede en/of slechte) gevolgen te hebben. Dit hoofdstuk is eigenlijk een oefening in nadenken over de gevolgen van (je/ons/andermans) gedrag.

Paragraaf 1.2 NORMEN (of regels)
Normen of regels heb je in allerlei soorten. Zo maken verschillende overheden (formele) regels (wetten en verdragen) die dan gelden op plaatselijk, regionaal, provinciaal, landelijk, Europees of wereldniveau. Maar ook allerlei andere samenlevings- of samenwerkingsverbanden kennen hun (formele en informele) normen / regels. Schoolregels, spelregels in de sport, verkeersregels, omgangsvormen thuis, etc. Regels leren / kennen we via allerlei vormen van communicatie (verbaal; non-verbaal) zoals (schriftelijke) wetgeving en reglementen, symbolen of mondelinge mededelingen zoals complimenten of strenge blikken. Misschien leren we wel de meeste regels al doende kennen, bijvoorbeeld in kinderspelen die vaak volwassenen nadoen, in de manier waarop we ons (ten opzichte van elkaar) gedragen, door het gedrag van anderen (bewust of onbewust) na te apen (te imiteren). En zou bepaald gedrag ook niet gewoon aangeboren zijn? (Welk? Denk daar maar eens over na!)

Regels zijn cultuur-, plaats-, tijd-, situatie- en persoonsgebonden.

En regels kunnen zinvol zijn (in de mate waarin ze bijdragen aan het realiseren van een of meerdere doelen). En regels kunnen waardevol zijn (in de mate waarin ze bijdragen aan het realiseren en/of in stand houden van zaken [waarden] die jij en/of je omgeving belangrijk vinden). Zo kun je een zinvolle norm knap waardeloos vinden (bedenk een voorbeeld).

Paragraaf 1.3 WAARDEN (of dat wat iemand, een groep, een vereniging of instelling, een land, een cultuur WAARDEVOL vindt.) (Vaak in de vorm van uitgangspunten, principes waarmee  samenlevingsverbanden gedrag rechtvaardigen.)
En als je allerlei (impliciete of expliciete) regels leert, leer je tegelijk de (vaak impliciete) waarden die met die regels samen hangen. Door waarden expliciet te verwoorden geven individuen, groepen mensen of instituten aan wat men/iemand/jij belangrijk vindt. Vaak kun je ze in een woord samenvatten. B.v. vrijheid, gelijkwaardigheid, democratie, respect, geloof, geld, genot, liefde, gezondheid, succes, winnen, helpen (dienstbaarheid), etc. Je kunt die woorden invullen in de  zin ” …… is heel belangrijk in mijn leven”.

Samenleven veronderstelt een zekere mate van overeenstemming tussen de betrokkenen; omgangsvormen (rituelen) die mensen delen, normaal vinden en waaraan mensen min of meer de zelfde betekenis aan geven. Vaak in de vorm van geschreven en ongeschreven wetten / beschreven & onbeschreven gebruiken of afspraken. Maar soms roepen ze discussie op (bijvoorbeeld alcoholverkoop was 16, nu 18, sommigen willen zelfs 23). Dat hangt samen met:
(1) de mate waarin de waarden die met die normen/regels samenhangen gedeeld worden. Hier is sprake van een kip en ei kwestie; normen ontstaan uit waarden en tegelijkertijd ontstaan waarden uit de manier waarop we met elkaar omgaan.

  1. als de overgrote meerderheid het over die waarden eens is, als men die waarden breed deelt dan vindt men de regels vaak vanzelfsprekend.
  2. als iedereen de regels of normen als vanzelfsprekend ervaart, accepteert men vaak “als vanzelf” de waarden die ermee samenhangen.

en

(2) de mate waarin bepaalde waarden botsen met

  1. andere waarden die bv nieuwer zijn. De tijden veranderen, kennis en techniek veranderen (medische wetenschap, computers, internet, sociale media, etc.).Hoe passen we onze waarden zich daaraan aan? (Vroeger dacht iedereen dat god de mens naar zijn beeld geschapen had, in de 18 en 19 eeuw vergeleken we de mens vaak met een machine, nu met een computer.)
  2. of in een andere situatie / plaats gelden (thuis bv andere regels -normen- als op school omdat op school presteren de belangrijkste waarde is.)
  3. waarden van andere groepen in de samenleving. Bijvoorbeeld eigenaren en aandeelhouders vinden winst de belangrijkste waarde van hun onderneming; werknemers en vakbonden vinden een goed loon en werkgelegenheid een belangrijkere waarde. Bedrijven willen vaak zo goedkoop mogelijk produceren, de milieubeweging zo groen mogelijk. En je hebt natuurlijk bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen. Die proberen een verantwoord evenwicht te vinden tussen winst, werkgelegenheid, loon en milieubelasting. verschillende groepen hebben verschillende waarden (bv mannen versus vrouwen; mensen die milieubewust leven t.o.v. mensen die zich geen zorgen maken om het milieu, mensen met verschillende politieke, levensbeschouwelijke, godsdienstige of filosofische opvattingen, etc.)
  4. andere belangen waardoor bv bepaalde waarden overtreden worden (overheid controleert daarom). Je hebt haast, maar de overheid controleert op maximum snelheid. De waarde op tijd komen botst met de waarde veiligheid van weggebruikers.

Waarden zijn cultuur-, plaats-, tijd-, situatie- en persoonsgebonden. Hebben een verleden, heden en toekomst.

Paragraaf 1.4 VERSCHILLEN IN WAARDEN
Vraagstelling: in welke context (omgeving; bv school, gezin, vriendclub, sportvereniging, bedrijf, stageplek, bandje, of bv het jongeren parlement van de verenigde naties) ben ik actief? Welke waarden en normen gelden daar? Hoe verhoud ik me daartoe? Wat zijn mijn waarden, welke normen horen daarbij, welke regels vind ik waardevol? Waarom vind ik dat? Hoe kom in aan mijn waarden & normen? Welke regels gelden, wat zegt dat over de (impliciete) waarden die in die omgeving hoog op de ranglijst staan?

Paragraaf 1.5 ETHIEK
Is dat onderdeel van de filosofie waarin nagedacht wordt over hoe de mens BEHOORT te handelen om een goed leven te kunnen leiden. Wat de mens, gegeven een bepaalde situatie, ZOU MOETEN DOEN om een goed (b.v.  een gelukkig en/of waardevol) leven te leiden. Ethiek gaat dus altijd over gedrag, over wat we doen en of dat goed is.
“Waardevol zijn” is misschien wel de meest algemene omschrijvingen van een waarde. Wat als waardevol wordt gezien kan per cultuur, omgeving, persoon verschillen. De een vindt succes waardevol, de ander geluk, de ander wil graag iets betekenen voor anderen, etc., etc.

Paragraaf 2 DE GULDEN REGEL
Hoe weten we nu of dat wat wij goed vinden ook goed is? Is wat goed is voor mij ook goed voor mijn omgeving? Veel levensbeschouwelijke tradities hebben allerlei regels. Gevolg: christelijke politiek, hindu omroep, islamitische scholen, (humanistische) mensenrechten, liberale vrije markt, etc. etc. Als je alleen vanuit waarden denkt over goed en slecht, en als je meent dat jouw waarden beter zijn dan andermans waarden, dan is een botsing van waarden een groot risico. (Bedenk een paar voorbeelden zoals zich dat tegenwoordig voordoet.)

Volgens sommigen is er, ondanks alle verschillen tussen al die levensbeschouwingen, een fundamentele regel die je bij alle levensbeschouwingen op de een of andere manier terugvindt. En als iedereen zich daar aan houdt dat kunnen botsende waarden wel vreedzaam naast elkaar bestaan. Verschillen in waarde of normen kunnen we overbruggen door de toepassing van de gulden regel. en die luidt: behandel anderen zoals je zelf ook graag behandeld wordt. Hoe dat moet? Volg het 3-stappen plan:

1 Ga uit van jezelf, je eigen ervaring, beleving of gevoel.
2 Verplaats je in de ander, hoe zou hij, zou(-den) zij dit ervaren? (eigenlijk moet dit altijd in meervoud; de ander is (ook) de hele mensheid)
3 Handel op basis van eigen ervaring en inleving in de ander.

In deel 4 komt dit terug. Dan zullen we zien dat de filosoof Emanuel Kant dit idee uitwerkt tot wat hij noemt de PLICHT-ETHIEK. Je hebt de plicht zo te handelen. Ook als dat nadelige gevolgen heeft voor je zelf. In hoofdstuk 1 van deel 3 (over GELUK) hebben we dit ook al gezien: daar ging het om de plicht om gelukwaardig te leven. Om zo te leven dat je het geluk waard bent, verdient hebt. Maar daar zagen we ook al dat gelukwaardig leven niet wilt zeggen dat je een gelukkig leven hebt of krijgt.

N.a.v. paragraaf 4, 5 en 6: DEUGDEN
Behalve op basis van waarden en normen waarmee je opgroeit, en waar je in de loop der jaren steeds meer je eigen keuzes kunt / zult maken (zie paragraaf 1) of kiezen op basis van de gulden regel (in paragraaf 2) is er een derde manier waarop mensen  tot keuzes komen: namelijk aan de hand van (de ontwikkeling) van hun deugden, van geoefende karakter eigenschappen. Eerst moet je dan begrijpen wat een deugd is, hoe je moet denken om vast te stellen wat deugdzaam (verstandig) gedrag is. Vervolgens oefen je dat gedrag.

Met als doel een gelukkig leven vraag je je af wat verstandig is. En volgens het denken in deugden ligt een goede houding, ligt goed gedrag altijd ergens tussen 2 uiterste ligt. Bijvoorbeeld: vrijgevigheid ligt ergens tussen gierig gedrag en verspillend gedrag.

dapperheid (of moed) ligt tussen lafheid en overmoed;
wijsheid tussen domheid en betweterigheid;
matigheid/zelfbeheersing tussen genotzucht en ascese
rechtvaardigheid tussen eigenbelang en regelloosheid/onrecht

Deze 4 deugden (dapperheid;rechtvaardigheid;wijsheid & matigheid) worden de “kardinale deugden” genoemd. De naam is afkomstig van het Latijnse woord cardo: scharnier(pin), hengsel waarop een deur rust. Het zijn de kern- of spil-deugden: de deugden “waar het om draait”. Ze zijn extra belangrijk omdat ze in elke andere deugd verondersteld worden. Bijvoorbeeld: wie op overdreven of onrechtvaardige wijze vriendelijk zou zijn, of wie geen maat weet te houden in zijn vriendelijkheid, of niet de moed heeft om ook vriendelijk te zijn als dat gevaar oplevert, wie niet begrijp dat je niet overdreven vriendelijk moet zijn, die heeft niet echt de deugd van de vriendelijkheid.

Eerlijkheid is natuurlijk ook een deugd. Maar je zou ook kunnen zeggen dat het een karakter eigenschap is die eigenlijk de basis vormt voor alle goede menselijke omgang (met iemand die niet te vertrouwen is, die altijd uit is op eigen belang is het onmogelijk goed samen te leven). Maar je zou ook kunnen zeggen dat echte eerlijkheid het gevolg is van is dapperheid, vrijgevigheid, wijsheid en zelfbeheersing. Als je die 4 deugden bezit dan voel je aan dat eerlijkheid bijna altijd goed is. Want alleen als eerlijkheid geen plicht is maar een gevolg van de 4 kardinale deugden, alleen dan begrijp je ook dat liegen soms onontkoombaar is. (Bv om een onschuldig iemand te beschermen tegen achtervolgers). Dapperheid, vrijgevigheid, wijsheid en zelfbeheersing zijn altijd goed. Eerlijkheid bijna altijd.

Als extra: een paar links naar presentaties (ook een vorm van samenvatten) over (een gedeelte van) dit hoofdstuk, gemaakt door leerlingen.

1 een presentatie m.b.v. prezi en een door leerlingen gemaakt filmpje
2 klik hier en hier

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie