hfdstk 1 antwoorden verdiepingsopdrachten

Antwoorden hoofdstuk 1 Verdiepingsopdrachten

Paragraaf 3 Gewone vragen en levensbeschouwelijke vragen
Verdiepingsopdracht 1

Levensbe-schouwe-lijke vragen Gewone vragen
Waarom heb je op zondag geen school?

X

Waarom kan lang niet iedereen op vakantie gaan

X

Waarom zijn alle mensen eigenlijk sterfelijk?

X

Waarom werd Jezus aan het kruis geslagen?

X

X

Waarom vertrok Mohammed van Mekka naar Medina?

(X)

X

Waarom is het slecht om te discrimineren?

X

Waarom noem je Groot-Brittannië een eiland?

X

Waarom bestaat er eigenlijk iets?

X

(X)

Waarom komt er, precies op het moment dat een klein jongetjede straat over steekt, een dronken automobilist te hard aanrijden?

X

Waarom steekt, precies op het moment dat er een dronkenautomobilist te hard aan komt rijden, een jongetje de weg over?

X

b. De gewone vragen zijn met (grote) zekerheid te beantwoorden, de levensbeschouwelijke vragen niet. En ook al kun je ze beantwoorden, dan staan de antwoorden niet voor altijd vast.

Verdiepingsopdracht 2

Dat vragen in beide categorieën ingedeeld kunnen worden, is nog niet eerder aan bod gekomen: vragen horen volgens het leesboek of bij de ene (gewone) of bij de andere (levensbeschouwelijke) categorie vragen. Toch zijn vragen soms bij beide categorieën in te delen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de vraag “Waarom werd Jezus aan het kruis geslagen?”
Op die vraag is (1) een ‘zakelijk’ antwoord te geven: het antwoord is (tot op zekere hoogte) historisch na te gaan. Bijvoorbeeld: Jezus werd aan het kruis geslagen,omdat men vond dat hij ‘godslasterlijk’ was, d.w.z. dat hij spotte met het geloof dat de meeste mensen toen hadden.
Je kunt die vraag ook (2) lezen als een theologische of levensbeschouwelijke vraag. Het antwoord op de vraag is deel geworden van een gemeenschappelijke, religieuze levensbeschouwing (het christendom): Jezus werd aan het kruis geslagen en stierf voor de zonden van de mensen.

Paragraaf 5 Waarden op diverse gebieden (verdiepingsstof)

Verdiepingsopdracht 3

(1) sportiviteit: moraal en ethiek

(3) bidden:       godsdienst / religie

(4) poëzie:       kunsten

(5) kankerbestrijding: kennis en wetenschappen

(6) ruimtevaart: kennis en wetenschappen

(7) vrijheid: moraal en ethiek

(8) zonne-energie: kennis en wetenschappen

Verdiepingsopdracht 4

Kunsten schilderen, architectuur
moraal en ethiek hulpvaardigheid, rechtvaardigheid
kennis en wetenschappen fruitteelt, architectuur
godsdienst en religie kerkbezoek, een bedevaart maken

‘Architectuur’ staat zowel bij kunsten als bij kennis en wetenschappen: architectuur kan mooi zijn (kunsten) en er is bepaalde (bouwtechnische) kennis voor nodig (kennis en wetenschappen).

Verdiepingsopdracht 5

 Verdiepingsopdracht 6

levensbeschouwing

Waardegebied
kunsten
Schoonheid
Orginaliteit
Waardegebied
moraal en ethiek
Rechtvaardig-heid
Milieuverant-woord
Waardegebied kennis en wetenschap Betrouwbaar-heid
Herhaalbaar-heid
Waardegebied godsdienst en religie Respect voor de schepping
Respect voor de vreemdeling

Paragraaf 6 Individuele en gedeelde levensbeschouwing

Paragraaf 7 Enkele hoofdwaarden

Verdiepingsopdracht 7

a. De vrijheid die Madonna heeft om zich artistiek te uiten, gaat voor sommige SGP-jongeren te ver. Zij voelen zich gekwetst en beledigd. Op zo’n moment kunnen zij niet langer tolerant zijn.

b. –

(Mogelijk antwoord: tolerantie moet hier voorrang krijgen. Want: tolerantie houdt op wanneer iets de grens van het acceptabele overschrijdt.

Die overschrijding moet echter wel met goede argumenten te onderbouwen zijn (gegrond zijn): het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat je protesteert tegen de komst van een Turks gezin bij jou in de straat (je hebt de vrijheid te protesteren en je vindt tolerantie t.o.v. het Turkse gezin te ver gaan), omdat je tijdens je vakantie in een Turks dorpje een onplezierige ervaring met de plaatselijke bevolking hebt gehad).

Paragraaf 8 Levensbeschouwing en filosofie

Verdiepingsopdracht 8

Je kunt je bewust worden van je onbewuste levensbeschouwing. Vervolgens kun je ook aan anderen duidelijk maken wat jouw bewuste levensbeschouwing is. Je kunt dat duidelijk maken door je gedachten en ideeën te verwoorden (denken), maar ook door op een bepaalde manier te handelen (doen). Op dat moment wordt / maak je jouw bewuste levensbeschouwing expliciet.

Wordt jouw onbewuste levensbeschouwing niet bewust voor jou, dan blijven ook jouw waarden en normen opgesloten in jouw levensbeschouwing. We zeggen dan: ze blijven impliciet (je weet niet waarom je iets doet). Je levensbeschouwing blijft impliciet voor jou. Het kan best zo zijn, dat een ander, een buitenstaander die jou gedrag (normen) meemaakt, uit dat gedrag kan opmaken hoe je vermoedelijk denkt / wat je waarden zijn.

Voorbeeld: …………  <ja en als je dat nu gaat invullen wordt je je bewust van bepaalde aspecten van je levensbeschouwing (namelijk die je zelf omschrijft)> en afhankelijk van je omschrijving doe je dat nu expliciet en/of (gedeeltelijk) impliciet. (snap je het nog?)

Verdiepingsopdracht 9

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie