hfdstk 4 antwoorden opdrachten

Paragraaf 1 Inleiding

Opdracht 1

a. Met de klassieke scheppingsleer bedoelt de EO-presentator Andries Knevel het verhaal van de schepping in zes dagen. Dit verhaal staat in het eerste hoofdstuk van het Bijbels boek Genesis, het boek waar de bijbel mee begint. Overigens begint in het 2e hoofdstuk (2:4b) een 2e scheppingsverhaal. u hij dat verhaal ook bedoeld hebben?

TOELICHTING:
De samenstellers van de Thora en Bijbel (EEN VERZAMELING OUDE RELIGIEUZE TEKSTEN UIT VERSCHILLENDE TIJDEN EN VANAF EEN BEPAALDE TIJD VERZAMELD EN GEBUNDELD TOT EEN VERZAMELING BOEKEN) hebben er bewust voor gekozen om te beginnen met 2 verschillende scheppingsverhalen. Zodat iedere lezer onmiddelijk zou begrijpen: dit is geen geschiedenis, kosmologie, natuur- of sterrenkunde of biologie. Deze (twee verschillende) verhalen vertellen iets over een (eigenlijk twee, ieder verhaal heeft een eigen boodschap) kijk op de mens en zijn plaats in de wereld. En in beide wordt wel benadrukt: zometeen gaat het verhaal over de mens pas echt beginnen.
Het begin van de Thora (zoals de joden zeggen) of het oude testamen (of oude verbond) zoals de chrsitenen zeggen lijkt als twee drukkels water op het begin van het nieuwe testament. Daar lezen we in 2 van de 4 verhalen over Jezus twee van elkaar verschillende geboorteverhalen. Ook daar wordt de lezer gewaarschuwd: dit is geen geschiedenis. Beide verhalen zijn in de ogen van de verzamelaars / samenstellers waardevol omdat ze allebei iets anders over Jezus willen duidelijk maken (en niet wat er echt gebeurd zou zijn; dat wist echt niemand meer toen de verhalen zo’n 70 a 90 jaar na zijn geboorte (en zo’n 40 a 60 jaar na zijn kruisdood) zijn opgeschreven.

b. Mogelijk heeft Andries Knevel wel sympathie voor Intelligent Design: het klassieke scheppingsverhaal (het creationisme) overtuigt hem niet meer zo, maar met ID heeft hij een opvatting dat God toch werkzaam is, toch scheppend actief is. Vanuit de tekst zelf is dit overigens niet aantoonbaar. Maar in latere TV uitzendingen neemt hij afstand van het orthodoxe scheppingsgeloof (het geloof van de mensen die menen dat ze de bijbel letterlijk moeten nemen als de waarheid, het woord van god, etc.) over de schepping in 6 dagen. Opvallend blijft dat juist die mensen die zeggen dat ze de bijbel letterlijk nemen niets zeggen over het feit dat er 2 verschillende scheppingsverhalen staan.

Opdracht 2

a)
Soms wordt gezegd dat ID hetzelfde is als creationisme. Hoewel ze gemeenschappelijke kenmerken hebben, is dit echter niet zo. Creationisme is gebaseerd op religieuze teksten terwijl ID geen enkele religieuze tekst volgt. De aanhangers van ID proberen wetenschappelijk herkenbare ontwerpen te bespeuren in de natuur. In tegenstelling tot het creationisme dat altijd verwijst naar een bovennatuurlijke of goddelijke ontwerper speculeert ID niet over de natuur of de identiteit van de ontwerper. Maar omdat het idee van ontwerper overeenkomt met het idee van schepper kan ID toch beschouwd worden als een subtiele vorm van creationisme. De meeste aanhangers van ID in Amerika zijn christenen, waardoor men zou kunnen zeggen dat met “intelligent designer” uiteindelijk de christelijke God wordt bedoeld. De meeste Amerikaanse darwinisten zijn daarom van mening dat ID een poiging is om het creationisme via een achterdeur weer in het Amerikaanse onderwijs te brengen omdat het creationisme volgens de grondwet niet mag onderwezen worden op scholen tijdens de wetenschapsvakken. Kitzmiller versus Dover Area School District was een proces in de federale rechtbank van de VS waarin de rechter John E. Jones III oordeelde dat ID niet op scholen mag onderwezen worden als een alternatief van de evolutieleer omdat volgens de rechter “een objectieve waarnemer, een volwassene of zelfs een kind kan zien dat ID religieus van aard is”.

b)
achtergrond bij deze eigen meningsvraag (waarbij niet je mening maar de volledigheid van de argumentatie het belangrijkste is:
In juni 2005 verscheen het boek “Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp?” onder redactie van Cees Dekker, R. Meester en R. van Woudenberg. Voor de publicatie van dit boek had Maria van der Hoeven, Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een gesprek met Dekker over de relatie tussen geloof en wetenschap, en schreef in haar weblog naar aanleiding hiervan onder meer:

Als we erin slagen om wetenschappers van verschillende geloofsrichtingen met elkaar te verbinden, kan het [intelligent design] uiteindelijk misschien zelfs wel worden toegepast op scholen en in lessen.

Maria van der Hoeven beoogde daarmee een debat over ID te laten voeren tussen wetenschappers en het onderwijsveld. Naar aanleiding van de betreffende tekst op de weblog ontstond in Nederland een storm van protest en werden zelfs Kamervragen gesteld.

Paragraaf 2 Scheppingsverhalen

Opdracht 3

a) Naast ‘wat’ zijn er ook andere typische beginwoorden bij een vraag. Bijvoorbeeld Wie? Waarom? Hoeveel? Waar? Hoe?

b) In de inleidende tekst van paragraag 2 komen de volgende twee vraagwoorden vaker voor: Waarom en hoe.

c) In scheppingsverhalen gaat het (lijkt het te gaan om) de volgende twee vragen:
1  Waarom is de wereld zoals die is? En met wereld bedoelen we dan niet alleen de planeet, maar ook de planten, dieren, mensen en bijvoorbeeld hoe de mensenmet elkaar omgaan.
2 Hoe is de wereld ontstaan? Hier gaat het meer om het (eventuele) begin van onze planeet. In de tijd dat er nog geen wetenschappen waren, in de tijd dat de mens leefde in een ideeënwereld zoals die in mythen naar voren komt, liepen hoe en waarom lekker door elkaar.

Anno nu, nu we ook leven in de ideeënwereld van de wetenschap zou je kunnen zeggen dat de wetenschap over het hoe gaat (dat de wetenschap probeert te verklaren hoe het gekomen is en hoe de toekomst er misschien gaat uitzien; wetenschappers houden wel van voorspellen); maar dat de vraag waarom de mens dingen doet zoals die dat doet, dat de vraag naar de mens (en naar ons zelf, wat willen we met ons leven en waarom) nog tot de wereld van de mythen, verhalen, film, filosofie en levensbeschouwing behoort.

Opdracht 4

Waarom en hoe vragen bij de eskimo mythe:

1. De waarom-vraag: het verhaal staat stil bij het mannelijk en vrouwelijk zijn van de mens. Een vraag die mensen vroeger maar ook nu nog boeit: wat is mannelijk en vrouwelijk eigenlijk en waar heeft dat zoal mee te maken?

Verder: een antwoord op de vraag waarom de mens zich voortplant.

2. De hoe-vraag: een mytisch antwoord op het ontstaan van het onderscheid in seksen.

Opdracht 5

Waarom en hoe vragen in de zuid-amerikaanse mythe:

1. Het antwoord op de waarom-vraag: het is een worsteling met de vraag waarom de mens fouten maakt, niet volmaakt is en hij uiteindelijk de essentie van alles niet kan bevatten.

2. Het verhaal van drie pogingen om een goed mens te scheppen is het mythologisch antwoord op de hoe-vraag.

Opdracht 6

Waarom en hoe vraag in de mythe van Plato:

1. Waarom-vraag: in het verhaal speelt iets over de potentiële macht van de mens een rol, hij wordt zelfs een bedreiging voor de goden. Het op twee benen lopen staat nu voor de gereduceerde macht van de mens. De mens kan niet alles, daar moet een mens zich bij neerleggen (anders dreigt hij nogmaals doorgesneden te worden!). Ook een ander thema is duidelijk; man en vrouw die naar elkaar verlangen, de liefde en de vruchtbaarheid. Ook dat is een thema dat eeuwig de mensheid fascineert.

2. De antwoorden op de hoe-vraag zijn mythologisch ingebed: de Griekse godenwe­reld. Ook voor lichamelijke kenmerken van de mens zoekt het verhaal mythologi­sche verklaringen.

Opdracht 7

a. –

b. De westerse monotheïstische godsdiensten (jodendom, christendom, islam) hebben in hun scheppingsverhalen (en de rest van hun geloof) lineaire opvatting over de tijd. ergens is een begin, dan gebeurt er van alles, en dan is er een eind (het einde der tijden). Er zijn overigens ook gelovigen die het einde der tijden niet als het einde van de werld of de mens zien maar als de tijd dat de mensen eindelijk in vrede met elkaar leven. Die de hemel op aarde willen realiseren. En voor wie het geloof in zo’n aardse hemel niet betekent dat je als mens een eeuwig leven in een andere wereld zou krijgen.
De oosterse godsdiensten en fylosofie heeft een meer circulaire tijdsopvatting. Alles herhaalt zich, reincarnatie, niks veranderd echt (verandering is slechts uiterlijke schijn).
c. –

Opdracht 8

a. Er zijn in de bijbel 2 scheppingsverhalen: het eerste verhaal eindigt met: ‘Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde. Zo ontstonden ze, zo werden ze geschapen.’ Het tweede begint onmiddellijk met de volgende woorden: ‘In de tijd dat God, de Heer, aarde en hemel maakte … ‘. (Genesis hoofdstuk 2, vers 4.a en 4.b)

b. Dat het om 2 verschillende verhalen gaat zien we ook aan de manier waarop g’d wordt aangesproken of genoemd. In het tweede scheppingsverhaal wordt God ‘God, de Heer’ genoemd, een andere naam; en een naam die we vaker in de bijbel tegenkomen in andere verhalen. Volgens historisch onderzoek komen die teksten uit een andere (eerdere) tijd dan het eerste scheppingsverhaal.

Opvallend is ook dat in het eerste verhaal de mens pas gemaaktwordt als de aarde al ingericht is met planten en dieren, in het tweede  maakt G’d, de heer, eerst de mens, dan richt hij, samen met de mens de rest pas in.

Een dere verschil: in het eerste verhaal maakt God de mens mannelijk en vrouwelijk, terwijl in het tweede verhaal Hij eerst de mens maakt en pas verderop een helper, etc.

Paragraaf 3 Darwins evolutietheorie

Opdracht 9

Om te laten zien dat kleine variaties die voordeling zijn doorgegeven worden aan het nageslacht zijn vele antwoorden mogelijk. Bijvoorbeeld: dieren die bladeren van bomen eten: kleine afwijkingen in de lengte van de nek kun­nen betere of minder overlevingskansen bieden. Kijk ook eens naar de verandering in lichaamsbouw bij de mens. En soms gaat het heel snel (bv bij het uitsterven van de dynosauriërs), maar dat is meestal bij een ‘negatieve’ontwikkeling zoals uitsterven. maar ja het uitsterven van bepaalde dieren impliceert het verdwijnen van bepaalde vijanden en nieuwe kansen voor de anderen.

Opdracht 10

o = gewoon gen

• = mutatie / afwijkend gen

x = kruisen

1) binnen een populatie komen mutanten:

2) stel het wordt warmer en de mutanten hebben betere overlevingskansen:

1e generatie         2e generatie 3e generatie
0 0
0 0
0

Paragraaf 4 conflict tussen godsdienst en wetenschap

Opdracht 11

In de scheppingsverhalen komen we de volgende typering van de mens tegen: ‘God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.’

Opdracht 12

1) Het verzet tegen de ontdekkingen van de eerste astonomen hing samen met het feit dat zij het bestaande beeld van de aarde als middelpunt van de schepping met daar weer de mens als middelpunt als onjuist beschouwden. Aarde en mens werden door hun als een onderdeel (en zeker niet het middelpunt, want dat was volgens Copernicus e.a. de zon) van het heelal gezien.

2) Met Darwin veranderde ook het beeld van de mens als door god (als zijn evenbeeld) geschapen. De mens is nu niet langer meer van God, door God geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. De mens komt (gewoon) voort uit de natuur, uit de dierenwereld.

3) En de letterlijke bijbel lezers hadden nog een reden om zich te verzetten tegen Galilei, Darwin en de vele andere wetenschappers die in hun voetsporen traden. Men had het gevoel dat de bevindingen van de wetenschap in strijd waren met de Bijbel omdat men die teksten letterlijk zag en las (en nog ziet en leest) als Gods woord.

Opdracht 13

Het belangrijkste probleem dat Vercors aan de orde stelt is dat 

De roman van Vercors is een goede illustratie van de verwarring die Darwin liet ontstaan als hij beschrijft hoe

Films (en hoofdpersonen) die vergelijkbaar zijn met de roman van Vercors en de daarin voorkomende wezens zijn bijvoorbeeld:

Opdracht 14

Het idee dat het lichaam geevolueerd is maar dat de ziel een goddelijke oorsprong heeft lijkt een logische mogelijkheid maar is in innerlijke tegenspraak met een juist begrip van het idee ‘evolutie’. Als de mens gemeenschappelijke voorouders heeft met enkele apensoorten, wanneer precies hebben onze voorouders dan van God een ziel gekregen? De evolutie verloopt geleidelijk en er is geen plotselinge overgang van mensaap naar mens en dus ook geen’aan te wijzen moment waarop god zou actie zou hebben ondernomen. Want dat zou dan juist een grote verandering in een heel kort tijdsbestek inhouden. (en dat kan niet binnen een evolutionaire ontwikkeling).

Paragraaf 5 Creationisme en Intelligent Design (ID-leer)

Opdracht 15

Het idee dat g’d fossielen zou maken en verstoppen om de mens op proef te stellen gaat ervan uit dat God wil kijken of gelovigen toch trouw blijven aan het scheppingsver­haal en zich niet van de wijs laten brengen. Enigszins te vergelijken met het verhaal waarin Abraham door God op de proef wordt gesteld zijn zoon te offeren: bezien of Abraham God trouw blijft. (Maar dit verhaal kan ook gelezen worden als een voorbeeld van hoe de mens toch snel terig valt in oude gebruiken van een cultuur die hij juist achter zich wil laten. (de cultuur van het offeren van kinderen.)

Voor alle duidelijkheid: het gaat dus om fossielen waarvan wordt gezegd dat ze veel ouder zijn dan 6000 jaar (volgens orthodoxen de leeftijd van de aarde), bijvoorbeeld om skeletten van walvissen met poten (die met moderne technieken heel goed en als veel ouder gedateerd worden) .

Opdracht 16

Welke van de volgende opmerkingen horen bij creationisme en welke bij ID?

1) Lijkt wat op evolutiedenken:                                                                                                ID.

2) De Schepper heeft de evolutie op gang gebracht en houdt een oogje in het zeil:     C.

3) Verschillende soorten komen niet uit elkaar voort:                                                        C.

4) Hogere vormen van leven kunnen niet spontaan ontstaan:                                         ID.

5) Er bestaat geen gemeenschappelijke afstamming van alles wat leeft:                        C.

6) De gaten in de evolutietheorie zitten er omdat de aanhangers niet in de gaten
hebben dat de ontwerper (die ze vaak liever niet God noemen) daar ingrijpt:         ID.

Opdracht 17

De tekeningen (zie blz 79) (van links naar rechts) verduidelijken creationisme, evolutieleer en ID.

Paragraaf 6 ‘Hoe?’ en ‘Waarom?’

Opdracht 18

a. 1. Slordigheid.

2. Sabotage.

3. Hier zit God achter.

b. Alle drie antwoorden hebben te maken met ethiek en levensbeschouwing: slor­digheid en sabotage zijn van ethische orde, slordigheid heeft te maken met een gebrek aan zorgvuldigheid, sabotage spreekt voor zich. Het verwijzen naar God vormt onderdeel van een godsdienstig levensbeschouwelijke positie die iemand inneemt.

Opdracht 19

hoe vraagt naar oorzaak: we hebben te maken met wetenschap

vraag <

waarom vraagt naar reden: we hebben te maken met levensbeschouwing

Opdracht 20

In zijn wetenschappelijk werk hield Darwin zich bezig met vragen als hoe zijn zoog­dieren ontstaan maar niet met de vraag waarom zoogdieren zijn ontstaan. Bij de dood van zijn dochter kwam hij wel voor een waarom-vraag te staan: als er een goede God bestaat, waarom laat hij dan mijn dochtertje op tienjarige leeftijd sterven? Zo kwam hij tot de conclusie dat er geen goede God bestaat. Als de almachtige God bestaat is hij goed, nu dit niet-goede (sterfgeval) zich voordoet, is voor Darwin dui­delijk dat God niet bestaat.

Paragraaf 7 Evolutietheorie en scheppingsgeloof

Opdracht 21

Opdracht 22

Vanuit het model van dit hoofdstuk kan de leerling duidelijk maken dat deze stelling klopt.

Opdracht 23

Bij 1) is sprake van concurrentie: de clubs moeten tegen elkaar spelen. Beide zijn van dezelfde orde: de orde voetbalclub.

Bij 2) kan dit nooit het geval zijn: ze zijn precies als schepping en evolutie van ver­schillende orde. Het juiste antwoord is dus: 2.

Opdracht 24

ID zegt dat de problemen die de evolutietheorie niet heeft opgelost ook niet door de theorie op te lossen zijn: God heeft daar immers ingegrepen in de evolutie.

Opdracht 25

ld vormt een voor velen op het eerste gezicht aantrekkelijke combinatie van weten­schap en geloof. De evolutietheorie zet erg veel op losse schroeven; met ID blijft het concept ‘God’ overeind.

Opdracht 26

Bij een aantal posities is het lastig een eenduidig antwoord te geven:

De atheïst kan niets met creationisme, ID en evolutietheorie.

De agnost zal vermoedelijk creationisme afwijzen, ID misschien ook, hij zal de evolu­tietheorie accepteren.

De ietsist wijst creationisme af, heeft mogelijk nog enige sympathie voor ID, geen bezwaar tegen de evolutietheorie

De pantheïst kan zich aangetrokken voelen door ID, het creationisme met een per­soonlijke schepper zal hem minder bekoren. Met de evolutietheorie kan hij niets.

De deïst kan sympathie hebben voor het creationisme, enige ruimte wellicht voor ID en evolutietheorie.

De theïst kan opteren voor alle drie in principe.

De orthodoxe gelovige kan niets met ID en zeker niet met de evolutietheorie. Hij zal zich kunnen vinden in het creationisme.

Opdracht 27

Opvallend is dat het om twee verhalen gaat die elkaar letterlijk genomen behoorlijk tegenspreken, vergelijk de betreffende opdracht bij de scheppingsverhalen. Zouden de schrijvers zo dom zijn geweest dat ze niet in de gaten hadden dat het om twee verschillende verhalen gaat? Het ligt voor de hand te vooronderstellen dat het de schrijvers niet zozeer ging om precies te vertellen wat er gebeurd was; vanuit een meer mythische werkelijkheidsbeleving is het onderscheid tussen historische waar­heid en fictie minder relevant geweest. Toch kende men ook in de tijd dat deze ver­halen werden opgenomen al wel onderscheid tussen dit soort verhalen en geschied­schrijving (vergelijk andere Bijbelse boeken in dit opzicht).

Misschien kan gezegd worden dan in de tradities van levensbeschouwingen al enig besef is van – wat we hier noemen – de hoe-vraag en de waarom-vraag; de waarom­vraag staat echter wel voorop.

Opdracht 28

Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang het concept van paragraaf 6 en 7 scherp te houden. Vanuit de tekst van het leerboek valt het meest te zeg­gen voor de stelling dat ID geen antwoord geeft op de hoe-vraag. Mogelijk wijkt de docent of de leerling af van dit model bijvoorbeeld door te stellen dat het concept ‘God’ wel degelijk een plaats binnen de wetenschap kan innemen. In dat geval zal de stelling verdedigd worden dat ID zowel een antwoord op de hoe-vraag als op de waarom-vraag geeft.

Ook kan verdedigd worden dat ID op geen van beide een antwoord geeft met als argument dat het vlees noch vis is: geen goede wetenschappelijke theorie en dus geen antwoord op de hoe-vraag maar ook geen goede levensbeschouwelijke positie want filosofische levensbeschouwing houdt rekening met wetenschappelijke waar­heid.

Opdracht 29

a. De leerlingen kunnen hier als argument geven dat het bij vakken als aardrijks­kunde en biologie om de hoe-vraag dient te gaan. Vervolgens speelt mee of leer­lingen ID wel/niet zien als een antwoord op de hoe-vraag (vergelijk opdracht 28).

b. –

Opdracht 30

Tekening 1: de wetenschap vindt het puzzelstukje dat in het ‘gat’ past. Tekening 2: God en evolutietheorie zijn niet aan elkaar te verbinden Tekening 3: de evolutie heeft ook broddelwerk voortgebracht.

Opdracht 31

Deze opdracht kan gebruikt worden om de relatie tussen levensbeschouwing en wetenschap verder uit te diepen.

De evolutie-theorie kan gebruikt worden om te concluderen dat God niet bestaat en ook op het terrein van de ethiek kan de evolutie-theorie haar boekje te buiten gaan hetgeen niet wil zeggen dat de evolutie-theorie ook ten aanzien van de ethiek geen waardevolle gegevens zou aandragen.

Ook kan men de hoe-vraag accepteren en de waarom-vraag negeren en afdoen als overbodig, onzin. Feitelijk sta je dan op een standpunt waarbij je stelt dat slechts wetenschappelijke inzichten waarheid aandragen Dat is ook een levensbeschouwing. Maar geen filosofische! Immers je staat niet open voor allerlei levensvragen of hebt je antwoord al pasklaar.

Opdracht 32

God als een man met een grijze baard boven de wolken; maar volgens velen ook een persoonlijke God die voortdurend bezig is alles en nog wat in de wereld te beïnvloe­den of te sturen.

Opdracht 33

Paragraaf 7.3 wil verduidelijken dat wetenschap de hoe-vraag tracht te beantwoor­den. Dat brengt waarheid aan het daglicht. Maar wetenschappelijke waarheid is niet alle waarheid en niet alle waarheid heeft wetenschap als haar bron. Die kan men ook vinden in kunst, directe menselijke gevoelens en ervaringen en in de tradities van levensbeschouwingen.

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie