hfdstk 1 antwoorden

Antwoorden hoofdstuk 1

Paragraaf 1 Inleiding

1 = humanist

2 = humanist

3 = gelovig (theïst: christen)

4 = atheïst

5 = gelovig (theïst: moslim)

6 = agnost

7 = atheïst

Opdracht 1

a. –

b. –

Opdracht 2

standpunt 3 en 4

standpunt 3 en 5

standpunt 3 en 6

standpunt 3 en 7

standpunt 4 en 3

standpunt 4 en 5

standpunt 4 en 6

Opdracht 3

standpunt 1 en 2

standpunt 1 en 3

standpunt 1 en 4

standpunt 1 en 5

standpunt 1 en 6

standpunt 1 en 7

standpunt 2 en 1

standpunt 2 en 3

standpunt 2 en 4

standpunt 2 en 5

standpunt 2 en 6

standpunt 2 en 7

Paragraaf 2 Het begrip Levensbeschouwing

Opdracht 4

a.

Bij de eerste tekening:

Heb je geluk

Dan kan het niet meer stuk

En denk je niet meer aan

De zin van het bestaan

Bij de tweede tekening:

Maar in sombere tijden

Als je het gevoel hebt te lijden

Bij de derde tekening:

Komen die vragen weer naar boven

En doen je geloven

Dat zin, functie, nut en doel

Zijn verankerd in je gevoel

b.

In het eerste deel (alinea 1 t/m 3) lees je dat als je gelukkig bent, je niet stil staat bij de zin van het leven. Het interesseert je misschien niet eens zo.

Het tweede deel (alinea 4 en 5) vertelt dat in sombere tijden en bij lijden mensen.wél vragen naar de zin, de functie, het nut en het doel van het leven.

Opdracht 5

Het gedicht gaat over de zin van het bestaan. Heeft het leven uberhaupt zin en zo ja, welke zin heeft het leven dan? Dit soort vragen hebben te maken met gevoel: negatieve gevoelens roepen vragen naar de zin van het leven op, positieve gevoelens niet.

Opdracht 6

a. Het leven is een ‘struggle’, een gevecht en dat gevecht begint al bij de geboorte.

b. De oplossing vindt de rapper in zijn geloof, de islam.

c. –

Opdracht 7

a. –

b. Bij antwoord 2.

Opdracht 8

TIPS voor het maken van een goed interview

Een goede voorbereiding en verslaglegging is belangrijk.

-Bepaal van te voren welke vragen je precies wilt gaan stellen.

-Stel je vraag duidelijk en herhaal de vraag indien nodig.

-Laat degene aan wie je de vraag stelt, rustig uitspreken en val hem/haar niet (te veel) in de rede. Je kunt iemand wel onderbreken als hij/zij geen antwoord op de vraag geeft.

-Als je klasgenoot een vraag alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoordt, vraag dan verder: ‘waarom?’, ‘hoezo?’, ‘kun je dat uitleggen?’.

-Als de vraag lang is ( eigenlijk uit meerdere vragen bestaat) , kun je een vraag opgesplitst aan iemand voorleggen.

-Luister goed naar wat iemand je vertelt.

-Noteer de antwoorden zorgvuldig op een blaadje.

-Werk de antwoorden vervolgens uit. Doe dat zo snel mogelijk, zodat de kans dat je iets vergeet kleiner wordt.

-Zet bij je uitwerking van de vragen niet alleen de antwoorden op papier, maar schrijf er ook steeds de vraag bij die je stelde.

a. –

b. –

Opdracht 9

mogelijk antwoord: echt in de zin van ‘werkelijk’, het allerbelangrijkste in het leven,daar waar het werkelijk om gaat.

Paragraaf 3 Gewone vragen en levensbeschouwelijke vragen
Opdracht 10

Levensbeschouwelijke vragen Gewone vragen
Waar ligt mijn aantekenschrift?

X

Is de mens van nature slecht?

X

Is Jezus de zoon van God?

X

Leefde Jezus in de streek die we nu Israël noemen?

X

Is 13 x 17 meer of minder dan 336273 : 1673?

X

Wonen er meer gereformeerden dan moslims in Nederland?

X

Opdracht 11

 

Opdracht 12

 

Opdracht 13

Jouw levensbeschouwing is belangrijk voor

jezelf

andere mensen

dieren, planten, dingen

Paragraaf 4 Levensbeschouwing: enkele begrippen

 

 

Opdracht 14

Mogelijke (gedrags)normen:

(1) Welzijn van dieren: (a) protesteren tegen de bio-industrie en (b) een groot aquarium inrichten voor je twee goudvissen i.p.v. ze in een kleine kom te laten zwemmen.

(2) Respect voor andermans opvattingen: (a) iemand uit laten praten, ook al ben je het (totaal) niet met hem/haar eens en (b) je zit in de redactie van de schoolkrant en je beslist om het stukje van een leerling met wie je altijd ‘overhoop’ ligt en het ook nu weer niet eens bent, toch te plaatsen: los van jouw mening, is het namelijk een goed stuk.

(3) Respect voor ouderen: (a) opstaan voor een oude man die de volle bus instapt en (b) vrijwilligerswerk doen in een bejaardenhuis.

(4) Gelijke behandeling van mensen: (a) zowel jongeren als ouderen uitnodigen voor een sollicitatiegesprek en (b) zowel meisjes als jongens toelaten in een hobbyclub.

Opdracht 15

 Opdracht 16 

LEVENSBESCHOUWING

       
 

Waarden>>>>

 

>>>>Normen  
 


 Opdracht 17

a. De waarde die uit het gedrag blijkt, is gelijk(waardig)heid. De gedragsnorm voor het christelijke meisje is dat zij anderen – moslimmeisjes met een hoofddoek – niet vanwege haar eigen geloof – christendom -afwijst, maar tot haar vriendenkring rekent.

b. –

Opdracht 18

a. Je vindt dat je niet hoeft te wachten met van tafel gaan tot de anderen klaar zijn met eten. Je houdt dus geen rekening met anderen: jij doet wat je wilt, wanneer je wilt. Je vindt het niet nodig ( onbelangrijk) rekening te houden met je tafelgenoten.

De tafel moet bovendien nog worden afgeruimd. Dat hoef jij blijkbaar niet te doen? Je onttrekt je aan een stuk verantwoordelijkheid.

Opdracht 19

Waarde: seks als ruilmiddel. Seks heeft geen andere waarde dan dat het opbrengt op de ‘markt’ (seks wordt niet beperkt tot een persoonlijke liefdesrelatie, laat staan tot het huwelijk).

 

Opdracht 20

 

 

Paragraaf 5 Waarden op diverse gebieden (verdiepingsstof)

 

 

Paragraaf 6 Individuele en gedeelde levensbeschouwing

Opdracht 21

Ja, misschien horen sommige van jouw opvattingen weliswaar bij een gedeelde levensbeschouwing, maar het zijn daarom niet minder jouw opvattingen.

Opdracht 22

a. –

b. Bezwaar 1: –

Bezwaar 2: –

 

 

Paragraaf 7 Enkele hoofdwaarden

 

Opdracht 23

Mogelijke landen: (a) India en (b) China.

Opdracht 24

India: er is op sociaal gebied niet altijd sprake van gelijkheid (kastenstelsel: mensen horen bij een bepaalde -hogere of lagere- kaste en stand en behandelen elkaar ook als meer of minder dan henzelf) .

China: er is geen democratie (en volksvertegenwoordiging), maar een dictatuur. De Chinese Communistische Partij ‘heerst’ over de Chinese samenleving.

Opdracht 25

Tekening 1: vrijheid van onderwijs

Tekening 2: vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing (vgl. kruis, symbool humanistisch verbond en maansikkel)

Tekening 3: vrijheid van meningsuiting

Opdracht 26

a. Mensen die bijvoorbeeld economisch gezien niet gelijk zijn ( de een is arm, de ander rijk), zijn wel gelijkwaardig: ze zijn beide mens, de een is niet beter dan de ander.

b. Jongens en meisjes zijn niet gelijk. Ze zijn niet gelijk in biologische zin. Toch zijn jongens niet meer ‘waard’ dan meisjes en zijn meisjes niet meer ‘waard’ dan jongens. Ze zijn gelijkwaardig.

Opdracht 27

Wanneer je tolereert dat de democratie wordt afgeschaft.

Wanneer je dingen tolereert (tolerantie is één van de vier hoofdwaarden) die in

strijd zijn met de andere hoofdwaarden (vrijheid, gelijkheid en democratie). Met andere woorden: als de vier hoofdwaarden onderling met elkaar in botsing komen.

 

 

Paragraaf 8 Levensbeschouwing en filosofie

 

Opdracht 28

levensbeschouwing

r impliciet expliciet

Je niet bewust van je standpunt X

Duidelijk maken waarom je iemand helpt X

Een onbewuste kijk op het leven X

Je levensbeschouwing kunnen verwoorden X

Opdracht 29

a. Waarde dierenbescherming: uit respect voor dieren, mag je niet ‘zomaar’ hun staart afknippen (waarde varkensboeren: met het oog op het welzijn (hygiëne en zo verwonden de varkens elkaar niet) van het dier, mag je de staart afknippen).

b. Extra snelwegen rond de randstad zijn belangrijker dan een treinverbinding ( en het landschap) .

 

Opdracht 30

Het respect voor de moedereend en haar eieren is van korte duur: het duurt zolang de eend er broedt. Daarna staat eend weer gewoon op de menukaart. De menukaart en het geld dat verdiend wordt aan eendenborst wordt het belangrijkst gevonden.

Opdracht 31

Wanneer je opstaat voor een oude man die een volle bus instapt (gedragsnorm), dan is daar uit op te maken dat je respect voor ouderen hebt (waarde)

Opdracht 32

Alleen wanneer je nadenkt over je eigen levensbeschouwing (reflectie) en er kritiek op kunt hebben / geven, is ook ander gedrag mogelijk. Je levensbeschouwing wordt dan een kritisch verantwoorde levensbeschouwing, ofwel het wordt een filosofische levensbeschouwing.

Paragraaf 9 Het begrip filosofie

 

Opdracht 33

Levensbeschouwing

dogmatisch
dit betekent
  filosofisch
dit betekent
1) niet twijfelen aan de eigen antwoorden 1) bereidheid keuzes te bekritiseren
2) geen bereidheid het eigen ‘gelijk’ ter discussie te stellen 2) die keuzes willen verantwoorden
3) die keuzes indien nodig willen veranderen

Opdracht 34

Standpunt a: dogmatisch, de christelijke visie is de enig juiste visie en daarover wordt niet gediscussieerd.

Standpunt b: filosofisch, zowel het ene standpunt (het leven als geschenk van God) wordt aanvaard, maar tegelijk ook het andere (wanneer is dit geschenk geen geschenk meer? > dan mag euthanasie wel. Om de grens vast te stellen, zijn discussie, verantwoording van standpunten en bereidheid tot verandering nodig).

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie