hfdtsk 6 taal: samenvatting

Een korte introductie over de relatie tussen taal (en woorden/begrippen) en denken, onze kijk op en beleving van de werkelijkheid: andere taal, andere werkelijkheid?
En een over onze hersenen en taalregels.
En een filmpje met opdrachten over verschillende soorten zinnen, bv zinnen die niet waar of niet-waar zijn en die je niet met ja of nee kunt beantwoorden.

Dit keer maakt iedereen geen samenvatting maar een mind-map. Om te onderzoeken of het werken met taal en beeld, oftewel of het integreren van ratio en emotie/creativiteit, anders gezegd of het samenwerken van linker en rechter hersenhelft winst oplevert.
Hier staat een voorbeeld dat straks (als jullie klaar zijn) bekeken kan worden.
Maar hier onder staat ook een gewone samenvatting (kun je ook -dus naast je boeken- gebruiken om een mind map te maken).

Hoofdstuk 6 TAAL

Par. 1  Inleiding

Par.2  Drie vormen van taalgebruik

Drie vormen van taalgebruik.
Par. 2.1  Descriptieve of beschrijvende taal.
–         (functie 1. )De werkelijkheid verduidelijken of, misschien wel beter, benoemen en ordenen.
–         (functie 2.) Informatie over de werkelijkheid geven.

Twee zaken zijn heel belangrijk:
a)     Woorden hebben een bepaalde betekenis > Het is belangrijk dat men weet wat de woorden betekenen.
b)    Woorden verwijzen naar iets > De verwijzing moet kloppen.

  • Descriptieve uitspraken zijn toetsbaar, je kunt nagaan of ze waar zijn
  • Verifiëren betekent de juistheid van iets vaststellen
  • Falsifiëren betekent de onjuistheid van iets vaststellen. Pas op het kan ook ‘vervalsen’ betekenen.

Par. 2.2  Prescriptieve of voorschrijvende taal
–                Geeft niet aan wat de werkelijkheid is maar wat het zou moeten zijn, dus behoeften, verlangens, wensen en dromen verwoorden.
–                De taal van de ethiek

Twee zaken zijn heel belangrijk:
a)     Er is sprake van een bepaalde waarde.
b)    En een bijbehorende norm voor het gedrag

  • Je kunt niet vaststellen of de uitspraak waar of onwaar is.
  • Je kunt discussiëren of de waarden en normen wel of niet goed zijn.

Par. 2.3    Emotieve taal  of taal die emoties oproept
Descriptieve en prescriptieve talen doen een beroep op je verstand. Emotieve taal doet een beroep op je gevoel.
–         Doel: emotie op te wekken.
–         Deze emotie moet invloed hebben op je gedrag.
–         Descriptieve taal is hierbij een klein beetje aanwezig.
–         Het hoeft niet te kloppen met de werkelijkheid.
–         Heeft wel effect op je gedrag.

Descriptieve taal kun je verifiëren of falsifiëren.
O
ver prescriptieve taal kun je discussiëren (of ze wel of niet moreel juist is).
Van emotieve taal kun je zeggen of ze wel of niet effect hebben.

Par. 2.4.   Samengaan van de drie taalsoorten

  • De drie manieren van taalgebruik zijn vaak op hetzelfde moment aan de orde.
  • Emotieve taal is vaak verweven met descriptieve taal maar heel beknopt.
  • Beschrijven heeft vaak ook elementen van voorschrijven in zich.
  • De drie vormen zijn daarom vaak niet goed te onderscheiden.
  • Toch is het belangrijk duidelijk te onderscheiden welke taal aan de orde is.
  • Daarvoor is het belangrijk te kijken in welke situatie dat de taal gebruikt wordt.
  • Goed kijken naar de bedoeling van het taalgebruik.

Par. 3  Taal brengt orde aan in de werkelijkheid

Par 3.1  Onderscheid aanbrengen

  • Alle dingen hebben een naam, hiermee kun je die van elkaar onderscheiden.
  • Je erkent de verschillen.
  • Je gaat er anders mee om.

Par. 3.2  Iemand brengt onderscheid aan

  • Niet iedereen maakt altijd hetzelfde onderscheid.
  • De structuur (ordening) die wij aanbrengen in de werkelijkheid is niet altijd objectief.
  • De visie van de mens die ordening aanbrengt is te vinden in zijn ordening.

Par. 3.3  Over iemand die onderscheid aanbrengt

  • Je kunt de werkelijkheid op allerlei manieren ordenen en structureren. Twee of meerdelingen.
  • Bij de ordening is de voorkeur van de mens die ordent belangrijk.
  • Het kan ook zijn dat een hele samenleving op een bepaalde manier, met bepaalde woorden, met een bepaalde voorkeur ordent.
  • Binnen een samenleving wordt de dominante ordening door de overgrote meerderheid als vanzelfsprekend gezien en men ziet de heersende ideeën dan als een feit en niet meer als een mening.
  • Een buitenstaander (of een zonderling, filosoof, clown, kunstenaar of gestoorde) kan de samenleving daar bewust van maken.
  • Je kunt zien dat er seksisme heerst in de taal maar racisme is ook vaak aanwezig.

Par. 4  Woorden vinden voor wat onbekend is

Par. 4.1  Woorden vinden voor nieuwe dingen

  • Mensen bedenken zelden een echt nieuw woord voor iets dat onbekend is.
  • Mensen gebruiken meestal een bestaand woord die zij overdragen op die nieuwe verschijnselen.

Par. 4.2  Woorden vinden voor onbekende dingen.

– Hoe kan men nieuwe verschijnselen die hij niet helemaal begrijpt noemen?
– Voorbeelden van verschijnselen die men nooit helemaal begrijpen kan: de mens, mezelf, de dood, het bestaan, God, de tijd…

  • Woorden worden weggenomen uit hun bestaande samenhang en overgedragen op de verschijnselen die moeilijk te begrijpen zijn.
  • Mensen proberen met bekende woorden het onbekende te beschrijven.

Par. 4.3  Beeldende taal

  • Om verschijnselen te benoemen die wij helemaal begrijpen gebruiken wij metaforen: beeldtaal.
  • Daarom is metaforisch taalgebruik heel belangrijk binnen levensbeschouwing en filosofie.
  • Veel verhalen uit religieuze levensbeschouwing moet je niet opvatten als historische gebeurtenissen maar als metaforen.