Ibrahiem (Abraham) in de Koran

Lang, heel lang na Noeh, zijn ark en de zondvloed was er een achterkleinkind van hem dat Ibrahiem heette. Hij was gezonden om voor de ongelovigen te gaan preken. « Hij was een oprecht mens, een profeet.» (19:41) Net als Noeh werd hij bedreigd door zijn omgeving.
Ibrahiem vocht tegen het ongeloof van deze mensen, maar ook tegen zichzelf, want soms werd hij overvallen door hevige twijfel. Zo zei hij eens: «’Heer, laat mij zien hoe U de doden laat herrijzen.’ En God zei: ‘zou je anders niet meer geloven?’ Hij zei: ‘Zeker, het is alleen maar om mijn hart gerust te stellen.’» (2:260)
Hij had zeer heftige woordenwisselingen, ook met zijn vader, die beelden maakte en aanbad. Ibrahiem zei tegen zijn vader Azar: «’Houd jij afgodsbeelden voor goden? Ik zie dat jij en jouw volk in duidelijke dwaling verkeren.’»(6:74) En «tot zijn volk zei hij : ‘Wat aanbidden jullie?’
Ze zeiden: ‘Beelden aanbidden wij, en beelden zullen wij blijven aanbidden.’ ‘Als jullie hen aanroepen, worden jullie dan verhoord?’ zei hij. ‘Of worden jullie beloond of gestraft?’
Ze zeiden: ‘O nee! Maar wij volgen de handelingen van onze vaderen.’
Hij zei: ‘… Welnu! Behalve de Heer der hemelen, zijn de goden voor mij slechts vijanden’.» (26:70-74,77) Ibrahiem gaf zich niet gewonnen. Hij bleef volharden in zijn pogingen om de zijnen, en vooral zijn vader te overtuigen.
«Toen zei hij tot zijn vader: ‘Waarom, mijn geliefde vader, aanbidt u dat wat hoort noch ziet en dat u in niets zinvol kan zijn ? …Lieve vader, aanbid satan niet. Lieve vader, ik vrees dat een straf u zal treffen.’ ‘Wat? Jij walgt van mijn goden?’ zei de vader. ‘Ibrahiem, als je niet ophoudt zweer ik dat ik je zal stenigen! Ga weg en blijf lang uit mijn buurt!’
Ibrahiem zei: ‘Vrede zij met u. Ik zal mijn Heer voor u om vergeving vragen’.» (19:42,44-48)

Toen hij inzag dat hij niemand kon overtuigen, besloot Ibrahiem de beelden stuk te slaan om te laten zien dat het maar doodgewone dingen waren. Woedend ontdekten de mensen hun verbrijzelde afgodsbeelden.
«Ze zeiden: ‘Wie heeft dit met onze goden gedaan? Die behoort zeker tot de onrechtplegers.’
Ze zeiden: ‘We hebben een jonge man kwaad over hen horen spreken. Hij heet Ibrahiem.’
Ze zeiden: ‘Toon hem dan aan de mensen, zodat ze kunnen getuigen’.
Ze zeiden: ‘Heb jij dit met onze goden gedaan, Ibrahiem?’» (21:59-62)
(…)’Ibrahiem was kwaad geworden en zei: «’Foei jullie, en wat jullie aanbidden in plaats van God! Hebben jullie dan geen verstand?’
Ze zeiden: «’Laten we hem verbranden. Dat is het minste dat we kunnen doen om onze goden te helpen’» (21:67-68)
En ook: «’Laten we een brandstapel bouwen en hem in het laaiende vuur werpen.’» (37:97)

(…)Zij richtten een brandstapel op en zetten lbrahiem er bovenop. ‘Op het ogenblik dat de brandstapel geheel in lichterlaaie stond, zei God: «’O vuur, word koud en red Ibrahiem. Men wilde een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot verliezers. En Wij redden hem’» (21:69-71)
Ongedeerd verliet Ibrahiem met de zijnen de afgodendienaars en zij vestigden zich op een plaats waar ze een nieuw leven konden beginnen.

(uit: “Wij vertellen je het mooiste verhaal”, blz. 19 – 22; koranvertellingen door Farouk Achour.)

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie