-de wereld van Sophie

Kennisvragen bij De wereld van Sofie

De onderstaande vragen kunnen jou helpen om greep te krijgen op de informatie die jij moet kennen uit het boek. Veel informatie zul je vrij eenvoudig kunnen vinden met behulp van de tekst en het register. Soms zul je echter merken dat het boek onvoldoende duidelijk is, en een enkele keer zelfs onjuist, over de geschiedenis van de filosofie. Daarom kun je je voordeel doen met deze vragen.

De mythen

1. Waarin verschillen natuurlijke verklaringen en mythische verklaringen van elkaar?

2. Is een natuurlijke verklaring per se waar en een mythische verklaring per se onwaar? Verklaar jouw antwoord.

3. Levert filosoferen mythische verklaringen op, natuurlijke verklaringen of geen van beide? Beredeneer je antwoord.

 De natuurfilosofen

1. Wat bedoelen de natuurfilosofen met een oerstof, zoals zij die probeerden vast te stellen?

2. Wat is de oerstof of wat zijn de oerstoffen volgens achtereenvolgens Thales, Anaximander, Anaximenes, Parmenides, Heraclitus, Empedocles en Anaxagoras?

3. Wat betekent het, als men Parmenides een rationalist noemt?

4. Staat Zeno van Elea met zijn paradoxen bij de controverse over het bestaan van verandering meer aan de kant van Parmenides of meer aan die van Heraclitus? Verklaar je antwoord.

5. Het woord filosofie is geïntroduceerd door Pythagoras (nog altijd bekend van de wiskundige stelling die wordt toegeschreven aan hem). In zekere zin onderscheidt ook hij een oerstof: getallen en getalsverhoudingen. Toch kun je hem niet zo goed een filosoof noemen. Leg dit uit.

Democritus

1. Welke verschillen en welke overeenkomsten bestaan er tussen de atomen waarover Democritus filosofeerde en de atomen waarover wordt gesproken binnen de huidige natuurwetenschap?

2. Democritus wordt een materialist genoemd. Wat betekent deze uitdrukking in filosofische zin en waarin verschilt deze betekenis van de alledaagse betekenis van de uitdrukking?

3. Democritus heeft een mechanische opvatting van de natuur. Deze opvatting zou je tevens deterministisch kunnen noemen. Wat houdt dit dan in?

Het lot

1. Wat heeft geloof in het lot te maken met determinisme?

2. Waarin verschilt de manier waarop in de mythe van Oedipus zijn lotgevallen worden verklaard, van de manier waarop de Griekse geschiedschrijvers Herodotus en Thucydides historische gebeurtenissen verklaren?

3. Sluit vertrouwen in de medische wetenschap uit dat ziekte en gezondheid ook te maken kunnen hebben met toeval en/of vrije wil? Beredeneer jouw antwoord.

4. Waarom is de zogenoemde eed van Hippocrates relevant voor de medische ethiek? Is deze eed zèlf een vorm van ethiek? Beredeneer jouw antwoord.

Socrates

1. Waarom bestond er in het Griekenland van de Vijfde Eeuw voor het begin van onze jaartelling wèl en in andere gebieden niet zo’n behoefte aan de bijdrage van sofisten?

2. Waarom zou je de sofisten geen filosofen kunnen noemen?

3. Wat bedoelt men met de scepsis van de sofisten?

4. Wat bedoelt Protagoras met zijn uitspraak: “De mens is de maat van alle dingen”?

5. Wat bedoelt men als men Protagoras een agnosticus noemt?

6. Hoe staan sofisten tegenover de normen van de maatschappij waarin zij leven?

7. Waarin verschilt de manier waarop Socrates dialogen voert, van de manier waarop sofisten gesprekken voeren?

8. Wat bedoelt Socrates als hij zijn eigen werkwijze vergelijkt met de verloskunde van een vroedvrouw (maieutiek)? Benoem de overeenkomsten.

9. Wat bedoelt men met socratische ironie?

10. Wat bedoelt Socrates, als hij zich vergelijkt met een horzel?

11. In welk opzicht kan men Socrates een echte filosoof noemen?

12. Wat zegt juist inzicht volgens Socrates over iemands handelen? Kunnen mensen volgens Socrates willens en wetens verkeerde dingen doen?

 Plato

1. Ziet Plato de publieke opinie als een belangrijke leidraad voor het leven? Verklaar je antwoord.

2. Wat bedoelt Plato met de ideeën?

3. Wat hebben volgens Plato waarheid, schoonheid en het goede met elkaar te maken?

4. Benoem een duidelijk verschil tussen de opvatting van het goede van de sofisten en die van Plato.

5. Is de zintuiglijke wereld volgens Plato’s ideeënleer de werkelijkheid? Verklaar je antwoord.

6. Naar verluidt stond bij de ingang van Plato’s Academie: “Laat niemand hier binnentreden die geometrisch niet onderlegd is”. Wat is het dat Plato zozeer waardeert in de wiskunde?

7. Als men het tegenwoordig heeft over een leven na de dood, dan bedoelt men met dat wat blijft bestaan na de dood meestal iets anders dan wat Plato verstaat onder de onsterflijke ziel. Leg het verschil uit.

8. Leg in eigen woorden de grotmythe uit en verklaar wat Plato met deze vergelijking probeert duidelijk te maken.

9. Geeft Plato met zijn grotmythe een mythische verklaring? Verklaar jouw antwoord.

10. Heeft Plato in zijn ideale staat vrijheid hoog in het vaandel staan? Verklaar je antwoord.

11. Welk verband legt Plato tussen de drie deugden van delen van het lichaam en de indeling van de maatschappij.

12. Hoe beoordeelt Plato het maatschappelijk verschil tussen mannen en vrouwen?

13. Veel ouders willen hun kinderen op hun eigen manier kunnen opvoeden. Vindt Plato dat zij hun zin moeten krijgen?

14. Velen beschouwen liefde als een persoonlijke zaak tussen twee mensen. Hoe denkt Plato hierover?

Aristoteles

1. Waarin verschilt de manier waarop Aristoteles de werkelijkheid benadert van de manier waarop Plato dat doet?

2. Hoe verschillen de vormen van Aristoteles van Plato’s ideeën?

3. Waar komt volgens Plato en waar komt volgens Aristoteles de inhoud van ons verstand vandaan?

4. Betekenen de potentiële mogelijkheden die Aristoteles onderscheidt, dat alles uit alles kan ontstaan? Verklaar jouw antwoord.

5. Leg aan de hand van een zelfgekozen voorbeeld de vier oorzaken uit die Aristoteles onderscheidt.

6. Geef een exacte omschrijving van logica en leg uit wat Aristoteles heeft bijgedragen aan dit vakgebied.

7. Hoe onderscheidt Aristoteles aan de hand van de menselijke vermogens drie delen van de menselijke ziel?

8. Wat wordt bedoeld met Aristoteles’ ethiek van de gulden middenweg?

9. Volgens Aristoteles is de mens behalve een rationeel dier ook een politiek wezen. Leg dit uit.

10. Welke drie goede en welke drie slechte staatsvormen onderscheidt Aristoteles en waarin verschillen deze staatsvormen?

11. Wat heeft Aristoteles’ negatieve vrouwbeeld te maken met zijn onderscheid tussen vorm en materie?

Het hellenisme

1. Welke ontwikkelingen maken dat er met het hellenisme een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mens aanbreekt?

2. Wat wordt bedoeld met syncretisme?

3. Hoe beantwoorden de cynici de vraag waaruit het echte geluk eigenlijk bestaat en hoe dit kan worden bereikt?

4. Hoe beantwoorden de stoïcijnen de vraag waaruit het echte geluk eigenlijk bestaat en hoe dit kan worden bereikt?

5. Hoe beantwoorden de epicuristen de vraag waaruit het echte geluk eigenlijk bestaat en hoe dit kan worden bereikt?

6. Er bestaat in de tijd van het hellenisme nog een vierde belangrijke filosofische stroming: de sceptici. Een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming is Pyrrho van Elis, die leefde rond het jaar 300 voor het begin van onze jaartelling. Hoe beantwoorden de sceptici de vraag waaruit het echte geluk eigenlijk bestaat en hoe dit kan worden bereikt?

7. Wat betekent mystiek in filosofische zin?

8. Leg uit hoe Plotinus een mystieke interpretatie geeft van de filosofie van Plato.

 Twee culturen

1. Welke godsdienstige overtuiging, welk idee van het belangrijkste zintuig en welke opvatting van de geschiedenis kenmerken de Indo-Europese culturen?

2. Waarom ziet men in sommige Indo-Europese religies passiviteit en leven in afzondering als een ideaal?

3. Welke godsdienstige overtuiging, welk idee van het belangrijkste zintuig en welke opvatting van de geschiedenis kenmerken de Semitische culturen?

4. Hoe staan Semieten tegenover het afbeelden van hun God?

5. In hoeverre wijkt Jezus Christus met zijn leer af van wat de Israëlieten rond het jaar 0 van de Messias verwachten?

6. Waarom is het christendom meer dan een joodse sekte?

 De middeleeuwen

1. Welke gebeurtenissen rechtvaardigen dat men kan zeggen dat rond het jaar 500 het tijdperk van de klassieke oudheid ten einde loopt?

2. In welke opzichten kun je zeggen dat er de eerste eeuwen na het jaar 400 wel degelijk sprake was van cultureel verval?

3. Welke drie cultuurgebieden ontstonden na verloop van tijd uit het oude Romeinse Rijk?

4. Wat wordt ermee bedoeld als wordt gesteld dat Augustinus Plato heeft gekerstend?

5. In hoeverre kijkt Augustinus anders aan tegen het kwaad dan dat de neoplatonist Plotinus dat doet?

6. Hoe verenigt Augustinus een zeker determinisme met de verantwoordelijkheid van de mens voor zijn of haar eigen leven?

7. Bestaat er een verband tussen het onderscheid dat Augustinus maakt tussen de Staat Gods en de Wereldlijke Staat en het gegeven dat hij vroeger het manicheïsme aanhing? Verklaar jouw antwoord.

8. Welke verschillende opvattingen van de verhouding tussen rede en geloof worden uitgedrukt in de uitspraak credo quia absurdum van Tertullianus en credo ut intelligam van Anselmus?

9. Wat bedoelt men als men stelt dat Thomas van Aquino Aristoteles kerstende?

10. Welke twee wegen kunnen volgens Thomas van Aquino naar God voeren?

11. Wat heeft de opvatting van Thomas van Aquino van de mens als een wezen dat een plaats inneemt tussen dieren en engelen, te maken met de manier waarop Aristoteles de mens ziet?

12. Hoe oordeelt Thomas van Aquino over vrouwen?

13. Wat heeft Hildegard von Bingen bijgedragen aan de filosofie?

De renaissance

1. Leg uit in hoeverre de kunst en cultuur van de klassieke oudheid een wedergeboorte ondergaan in de renaissance.

2. Waarom vormen de uitvinding van het kompas, het buskruit en de boekdrukkunst een reden waarom er met de renaissance een nieuw tijdperk aanbreekt?

3. Wat houdt het nieuwe mensbeeld van de renaissance in?

4. Wat heeft het renaissance-ideaal van l’uomo universale te maken met het humanistisch individualisme?

5. Wat houdt de nieuwe levensopvatting van de renaissance in?

6. Hebben de mensen in de middeleeuwen net zozeer het bewustzijn in de middeleeuwen te leven, als dat de mensen in de renaissance het bewustzijn hebben dat zij leven in de renaissance? Verklaar jouw antwoord.

7. Wat houdt de nieuwe opvatting van de natuur van de renaissance in?

8. Wat houdt de nieuwe wetenschappelijke methode van de renaissance in, waarom wordt deze de empirische methode genoemd en waarin verschilt deze van de empirische wetenschap van de oudheid?

9. Wat bedoelt Galileo Galilei met zijn uitspraak dat het boek der natuur is geschreven in de taal van de wiskunde?

10. Wat houdt het nieuwe wereldbeeld van de renaissance in en wat betekenen in dit verband de uitdrukkingen geocentrisme en heliocentrisme?

11. Wat voegt Kepler toe aan het heliocentristische wereldbeeld van Copernicus?

12. Hoe staat Newton tegenover de middeleeuwse voorstelling dat er in de sterrenkunde andere wetten zouden gelden dan in de natuurkunde hier op aarde? Verklaar jouw antwoord.

13. Wat wordt bedoeld met de nieuwe relatie tot God van de renaissance?

14. Was Luther een humanist zoals Ficino en Leonardo da Vinci dat waren? Verklaar jouw antwoord.

 De barok

1. Wat wordt bedoeld met de uitdrukkingen “carpe diem” en “memento mori”?

2. Waarin onderscheidt een verlicht despoot zich van een vorst die gewoon naar eigen goeddunken macht uitoefent?

3. Wat bedoelt men in de filosofie met idealisme en waarin verschilt deze betekenis van de manier waarop men deze uitdrukking in het dagelijks leven gebruikt?

4. Wat bedoelt men in de filosofie met materialisme en waarin verschilt deze betekenis van de manier waarop men deze uitdrukking gebruikt in het dagelijks leven?

5. Waarom kun je Thomas Hobbes en La Mettrie geen idealisten noemen?

6. Wat wordt bedoeld met het mechanistisch wereldbeeld?

7. Beredeneer of Leibniz een materialist is, een idealist of geen van beide.

Descartes

1. Wat maakt Descartes in filosofische zin tot een rationalist?

2. Kun je Descartes een scepticus noemen omdat zijn filosofie begint bij universele twijfel? Verklaar jouw antwoord?

3. Wat wordt bedoeld met het geest-lichaamprobleem?

4. Welke methode moet een filosoof volgens Descartes gebruiken om een filosofisch probleem op te lossen?

5. Betekent Descartes’ uitspraak cogito ergo sum dat voor hem vooraf vaststaat dat alles wat maar denkt, ook bestaat? Verklaar jouw antwoord.

6. Op welke twee manieren beredeneert Descartes dat God zou moeten bestaan?

7. Hoe beredeneert Descartes dat de werkelijkheid gewoonlijk overeenkomt met datgene dat wij met onze rede erkennen?

8. Wat houdt Descartes’ dualisme in bij zijn opvatting over de werkelijkheid en zijn opvatting van de mens?

9. Waarom beschouwt Descartes dieren als automaten?

10. Waarom ziet Descartes de mens als heer en meester van de natuur?

 Spinoza

1. Wat wordt bedoeld met de historisch-kritische manier waarop Spinoza de bijbel uitlegt?

2. Wat bedoelt men als men Spinoza een pantheïst noemt?

3. Wat houdt de geometrische methode die Spinoza hanteert precies in en wat heeft deze methode te maken met zijn rationalisme?

4. Wat heeft Spinoza’s monisme te maken met zijn opvatting van substantie?

5. Waarin onderscheiden attributen en modi zich volgens Spinoza van elkaar?

6. Voor veel mensen die in een God geloven, is deze van belang als een wezen dat zich persoonlijk om hen bekommert. Zal de God van Spinoza in deze behoefte voorzien?

7. Leg uit waarom Spinoza God niet ziet als een externe oorzaak van alles wat er gebeurt.

8. Is Spinoza een determinist? Verklaar je antwoord.

9. Wanneer is er bij een mens sprake van vrijheid, in de zin waarin Spinoza dit begrip hanteert?

10. Leg uit hoe Spinoza’s stelregel sub specie aeternitatis kan meehelpen om de gebeurtenissen op de wereld te verdragen?

Locke

1. Wat maakt de filosofie van Locke tot een empiristische filosofie?

2. Wat bedoelt Locke als hij het menselijk bewustzijn voordat we iets gewaarworden, tabula rasa noemt?

3. Leg uit hoe volgens Locke onze complexe voorstelling van een appel ontstaat uit eenvoudige ideeën en welke rol het bewustzijn daarbij speelt.

4. Waarom valt het begrip eeuwigheid volgens Locke empirisch niet te rechtvaardigen?

5. Welk onderscheid maakt Locke tussen primaire en secundaire kwaliteiten?

6. Leg uit op welke drie punten Locke niet zo empiristisch en meer rationalistisch denkt.

7. Hoe loopt de filosofie van Locke vooruit op de trias politica van Montesquieu?

 Hume

1. Welk onderscheid maakt Hume tussen relations of ideas en matters of fact en hoe staat hij tegenover beweringen die noch tot de ene soort, noch tot de andere soort kunnen worden gerekend?

2. Hoe verklaart Hume dat er in ons bewustzijn ideeën kunnen voorkomen waaraan geen zintuiglijke indruk ten grondslag ligt, zoals het begrip engel of Pegasus?

3. Waarom kun je Hume ten aanzien van het begrip God een agnosticus noemen, maar niet een atheïst?

4. Welke kritiek heeft Hume op de manier waarop men het begrip “ik” hanteert?

5. Welke kritiek heeft Hume op de inductieve wijze waarop causaliteitsoordelen tot stand komen?

6. Hoe maakt Hume een onderscheid tussen is-uitspraken en ought-uitspraken? Maakt hij juist wèl of juist niet de naturalistic fallacy?

7. In hoeverre kun je Hume met zijn empiristische filosofie een scepticus noemen?

Berkeley

1. Waarom wordt Berkeley in het boek de meest consequente empirist genoemd?

2. Wat bedoelt Berkeley met zijn bewering esse est percipi vel percipere?

3. Leg uit waarom men Berkeley in filosofische zin wel een idealist, maar beslist niet een materialist kan noemen.

4. Waarom betekent een moment waarop geen enkel mens waarneemt volgens Berkeley niet dat er dan even niets bestaat?

5. Betekent de visie van Berkeley op de werkelijkheid dat iedereen zomaar alles kan beweren over zijn of haar waarnemingen? Verklaar jouw antwoord.

6. Welk verband kun je leggen tussen de empiristische filosofie van Berkeley en de visie van de quantummechanica op elementaire deeltjes?

 De verlichting

1. Welk verband bestaat er tussen de verlichting en de Franse revolutie?

2. Wat bedoelt men als men de Franse verlichting aanduidt met het rationalisme?

3. Wat betekent de verlichtingsgedachte?

4. Wat heeft de verlichtingsgedachte te maken met cultuuroptimisme?

5. Deelt Rousseau met zijn motto: terug naar de natuur, het cultuuroptimisme van de verlichting? Verklaar jouw antwoord.

6. Welke visie op de opvoeding van kinderen verdedigt Rousseau?

7. Welke rol spelen amour de soi, amour propre en la volonté générale binnen de staatsfilosofie van Rousseau?

8. Wat wordt bedoeld met de gehumaniseerde opvatting van het christendom van de verlichting?

9. Waarin verschilt deïsme van atheïsme?

10. Wat bedoelen de verlichtingsfilosofen met de rechten van de mens?

11. Op welk punt wijken de maatschappelijke ideeën van Olympe de Gouges af van de ideeën van veel andere denkers uit de tijd van de verlichting?

 Kant

1. Is Kant een empirist, een rationalist, of geen van beide? Verklaar jouw antwoord.

2. Zijn tijd en ruimte volgens Kant persoonlijke begrippen die door iedereen anders kunnen worden ervaren? Verklaar jouw antwoord.

3. Wat bedoelt Kant met de Copernicaanse wending die hij meent aan te brengen in het probleem van de menselijke kennis en wat heeft deze wending te maken met de bijdrage die Copernicus heeft geleverd aan de sterrenkunde?

4. In hoeverre deelt Kant de kritiek van Hume op de wet van oorzaak en gevolg?

5. Waarom meent Kant dat wij een onderscheid moeten maken tussen das Ding an sich en das Ding für mich?

6. Leg uit waarom het menselijk denkvermogen volgens Kant tekortschiet bij vier echt grote filosofische vraagstukken (antinomieën) en wij deze vragen nooit met zekerheid kunnen beantwoorden.

7. Wat bedoelt Kant met praktische postulaten en welke drie praktische postulaten noemt hij?

8. Wat betekent de uitdrukking categorische imperatief en hoe onderscheidt dit begrip zich van een hypothetische imperatief?

9. Geef twee formuleringen die Kant geeft voor de categorische imperatief.

10. Waarom wordt de ethiek van Kant plichtethiek en deontologische ethiek genoemd?

11. Welk verband ziet Kant tussen vrijheid en het vervullen van je plichten?

12. Welke gedachte voor het nastreven van wereldvrede bepleit Kant in zijn traktaat Zum ewigen Frieden?

De romantiek

1. Op welke manier borduurt de romantiek voort op de filosofie van Rousseau?

2. Waarin verschilt volgens de romantici de verhouding van het kunstzinnige genie tot het Ding an sich van de manier waarop mensen in het algemeen zich volgens Kant daartoe verhouden?

3. Wat heeft het romantische verlangen naar iets verafs en onbereikbaars te maken met de uitgesproken antiburgerlijke instelling van de romantici?

4. Wat betekent het als men stelt dat de romantiek een renaissance van een kosmisch zelfbewustzijn inhoudt?

5. Wat betekent Schellings bewering dat de natuur de zichtbare geest is en de geest de onzichtbare natuur?

6. Leg uit waarom veel onderzoekers in de tijd van de romantiek onder invloed van de filosofie van Schelling positief staan tegenover speculatief denken.

7. Waarin onderscheiden universele en nationale romantiek zich van elkaar?

8. Wat bedoelt Schelling met zijn uitspraak dat de wereld “in God” is?

Hegel

1. Waarom zou het een ahistorische manier van denken zijn om te beweren dat Hume het bij het verkeerde eind had en Kant of Schelling gelijk had?

2. Wat bedoelt men als men zegt dat de ideeëngeschiedenis volgens Hegel wordt gekenmerkt door een dialectische ontwikkeling?

3. Wat heeft het begrip negatie te maken met de stadia van kennis die Hegel onderscheidt?

4. Wat bedoelt Hegel met de list van de rede?

5. Hoe denkt Hegel over gelijke rechten voor vrouwen en mannen?

6. Wat heeft Hegels dynamische opvatting van de rede te maken met de manier waarop hij het begrip waarheid opvat?

7. Het boek vermeldt de uitspraak van Niels Bohr dat een hoefijzer boven de voordeur toch werkt. Is deze rechtvaardiging zelf een goed voorbeeld van Hegels waarheidsopvatting? Verklaar jouw antwoord.

8. Leg uit hoe het individualisme van de romantiek zijn tegenstelling ontmoet in de filosofie van Hegel.

9. Welke drie stadia onderscheidt Hegel in de ontplooiing van de wereldgeest? Leg elk van deze stadia uit.

10. Is Hegel in filosofische zin een materialist of een idealist? Verklaar jouw antwoord.

 Kierkegaard

1. In welk opzicht vormt de filosofische benadering van Kierkegaard het tegendeel van die van Hegel?

2. Wat heeft Kierkegaard tegen op de manier waarop men in zijn tijd het christendom belijdt?

3. Hoe onderscheidt Kierkegaard socratische ironie van romantische ironie?

4. Wat betekent het als men kierkegaard een existentiefilosoof noemt?

5. Welke stadia onderscheidt Kierkegaard in een mensenleven op grond van de levenshouding? Leg elk van deze stadia uit.

6. Waarom beschouwt Kierkegaard angst in het eerste stadium dat hij onderscheidt haast als iets positiefs?

7. Wat heeft het tweede stadium dat Kierkegaard onderscheidt te maken met de plichtethiek van Kant?

8. Bereikt iedereen volgens Kierkegaard tijdens zijn leven ook het laatste stadium dat hij onderscheidt? Verklaar jouw antwoord.

Marx

1. Wat houdt het historisch materialisme van Marx in en waarom kun je hem niet een mechanistisch materialist noemen?

2. Wat houdt het dialectisch materialisme van Marx in, waarin komt dit overeen met de filosofie van Hegel en waarin verschilt het juist?

3. Leg uit hoe Marx de basis en de bovenbouw van de maatschappij onderscheidt.

4. Welke drie niveaus onderscheidt Marx in de basis van de maatschappij? Leg elk van deze begrippen uit.

5. Wat vormt volgens Marx de rode draad van de geschiedenis?

6. Waarin verschillen volgens Marx de slavenmaatschappij, de feodale samenleving en de kapitalistische maatschappij van elkaar en hoe gaat volgens hem de communistische maatschappij zich wezenlijk onderscheiden van deze drie eerdere maatschappijvormen?

7. Waarom beschouwt Marx zijn geschiedenistheorie over de ontwikkeling van de samenleving naar het communisme als wetenschappelijk socialisme in tegenstelling tot het utopisch socialisme?

8. Wat verstaat Marx onder vervreemding?

9. Wat verstaat Marx onder meerwaarde en uitbuiting?

10. Waarom acht Marx de Verelendung van de arbeiders noodzakelijk voor de voortgang van de geschiedenis?

11. Waarom zal er volgens Marx een periode van dictatuur van het proletariaat moeten voorafgaan aan het communisme?

12. Op welk punt betekent het leninisme een wijziging op de geschiedenistheorie van Marx?

13. Wat betekent de zogenoemde veil of ignorance binnen de theorie van John Rawls over een rechtvaardige maatschappij?

Darwin

1. Leg de strekking van Darwins evolutietheorie uit aan de hand van de volledige titel van zijn hoofdwerk On the Origin of the Species.

2. Waarin verschilt Darwins evolutietheorie van het creationisme?

3. Waarin verschilt de evolutietheorie van Darwin van die van Lamarck?

4. Waarom is de bevolkingstheorie van Thomas Malthus relevant voor de evolutietheorie van Darwin?

5. Waarom kun je de uitdrukking survival of the fittest, zoals die wel vaker wordt gebruikt bij de evolutietheorie, niet zomaar vertalen met het recht van de sterkste?

6. Welk standpunt verdedigt Darwin in The Descent of Man en waarom hadden veel tijdgenoten daarmee nog meer moeite dan met het standpunt dat hij verdedigt in The Origin of the Species?

7. Waarom vormt de kwestie van de missing links een probleem bij de evolutietheorie?

8. Welk element voegt het neodarwinisme toe aan de evolutietheorie van Darwin?

9. Wat heeft het sociaal-darwinisme te maken met Darwins evolutietheorie?

10. In hoeverre kun je zeggen dat eugenetica toegepast op mensen nog een stap verder gaat dan het sociaal-darwinisme?

11. Op welk punt spreekt de theorie van intelligent design de evolutietheorie tegen?

Freud

1. Onderschrijft Freud de Victoriaanse opvatting van kinderen als onschuldige, aseksuele wezens? Verklaar jouw antwoord.

2. Leg uit hoe Freud drie instanties in een (volwassen) menselijke geest onderscheidt.

3. Hoe verschilt de manier waarop volgens Freud geestesziekten ontstaan, van de manier waarop tevoren veelal krankzinnigheid werd uitgelegd?

4. Wat verstaat Freud onder het Oedipuscomplex en het Electracomplex?

5. Wat verstaat Freud onder penisnijd en castratieangst?

6. Wat verstaat Freud onder de afweermechanismen verdringing, projectie en rationalisatie?

7. Sublimatie vormt een ander afweermechanisme, dat Freud onderscheidt. Wat houdt dit verschijnsel in?

8. Leg uit hoe men via versprekingen, vrije associatie, dromen en grappen inzicht kan krijgen in iemands onderbewuste.

9. Wat heeft surrealisme te maken met Freuds psychoanalyse?

Beheers je nog je Latijn, smoes dan met ons mee!

bron: www.digischool.nl/.../Kennisvragen%20bij%20De%20wereld%20van%20Sofie.doc