Wie ben ik

Wie ben ik?

Wie ben ik? Men zegt mij vaak
dat ik mijn cel achter me laat
zoals een slotheer zijn kasteel,
gelaten, monter, goed in ‘t gareel.

Wie ben ik? Men zegt mij vaak
dat ik zo vrij, vriendelijk en raak
met mijn bewakers spreek,
dat ik hun te gebieden leek.

Wie ben ik? Men zegt mij ook
dat ik, gewend om te winnen
en evenwichtig van zinnen,
lachend mijn ongeluksdagen draag.

Ben ik dat werkelijk,
wat anderen over mij zeggen?
Of ben ik slechts dat,
wat ik weet van mijzelf?
Onrustig, weemoedig, ziek,
als een vogel in de strik
vechtend om levensadem,
alsof iemand op mij loert
en de keel afsnoert,
hongerend naar kleuren, naar bloemen,
naar vogelgeluiden,
dorstend naar woorden,
naar mensen dichtbij,
trillend van toorn over willekeur
en ook maar de kleinste pesterij,
murw van het wachten
op grote dingen,
onmachtig in angst om vrinden
eindeloos ver weg,
uitgeblust, en leeg om te bidden,
te denken, iets te beginnen,
mat, en bereid tot het laatste vaarwel?

Wie ben ik? Deze of gene?
Ben ik vandaag deze en morgen een ander?
Ben ik beiden tegelijk?
Voor mensen een huichelaar
en voor mijzelf een verachtelijke,
klagelijke zwakkeling?
Of lijkt wat nog in mij is
op een leger, dat verslagen
in wanorde wegvlucht
voor een slag die al gewonnen is?

Wie ben ik?
Eenzaam vragen drijft met mij de spot.
Wie ik ook ben, Gij kent mij,
Van U ben ik, o God!

Juni 1944,
Dietrich Bonhoeffer

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie