Het ritueel zit in de aard van de mens

(TEKST VOOR DE SLOTOPDRACHT: MAAK EEN MINDMAP VAN DIT ARTIKEL)(HET BEOORDELINGSSCHEMA STAAT HIER)

Vaak denken we als we het over rituelen hebben aan (vaak groots opgezette) ceremoniële handelingen of activiteiten. In de privésfeer een bruiloft of verjaardag; in grotere verbanden kun je denken aan Koninginnedag, 4 mei (dodenherdenking) of 5 mei (Bevrijdingsdag), dag van de rechten van de mens. Sommigen mensen spreken over de rituele dans rondom de verkiezingen waar politici kiezers het gevoel geven dat ze erbij horen en mee mogen beslissen. Ook de Olympische spelen en wereldkampioenschap voetballen gaan gepaard met massaal groepsgedrag, gedeelde emoties en wij-gevoel.
Veel rituelen hebben een godsdienstige achtergrond (bijvoorbeeld carnaval, kerstmis, Pasen en Pinksteren, maar ook de Olympische spelen). Politici leggen na verkiezing een eed af (“Zo waarlijk helpe mij God almachtig”). Mensen trouwen / trouwden in de kerk én in het gemeentehuis. Maar voor veel mensen is die godsdienstige achtergrond niet meer van belang. Tegenwoordig mag de politicus de eed vervangen door een belofte (‘Dat beloof ik’). Er wordt ook minder in de kerk getrouwd. Kerstmis wordt massaal door niet gelovigen gevierd als een familiefeest. Samen met St. Klaas heeft het als familiefeest een nieuwe rituele betekenis gekregen. 2e Paasdag en 2e Pinksterdag gelden (nog) wel als officiële feestdagen (scholen zijn dan dicht) maar aan de oorspronkelijke betekenis van die feesten hebben veel mensen geen boodschap meer. Bij deze feesten is er niet een breed gedeelde nieuwe invulling ontstaan.

Maar ondanks de godsdienstige achtergrond van veel rituelen ligt de basis van het ritueel in alledaagse handelingen. Niet georganiseerd door magiërs of priesters, maar min of meer spontaan, als vanzelf sprekend voorkomend gedrag bij ieder mens van welke cultuur, leeftijd, ontwikkelingsniveau dan ook. De behoefte aan en aanleg voor rituelen zit in de aard van de mens. Ze lijkt zelfs overgeërfd van onze dierlijke voorouders.

In paragraaf 1 wordt stilgestaan bij de overeenkomsten tussen mens en dier met betrekking tot ritueel handelen. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de twee grondprincipes van waaruit de aanleg tot ritueel zich ontwikkelt: herhaling en nabootsing. In de derde worden drie wezenlijke aspecten van het ritueel besproken: de vormgeving, de functie en de inhoud. We sluiten af met een toespitsing van de volgende, ook weer voorlopige, definitie:

Het ritueel is een speciaal vormgegeven en op herhaling gebaseerd patroon van handelen, dat bewerkt en tot uitdrukking brengt, wat een mens beschouwt als horend bij zijn eigen levenssfeer en als bevestiging van zijn eigen identiteit.

Par. 1:   Mens & dier

Je eigen favoriete plekje

Als mensen meerdere keren in een zelfde samenstelling bij elkaar komen voor een vergadering, een lezing, een maaltijd of een potje klaverjassen, ontstaan er al snel vaste plaatsen. In sommige situaties kan dit gedrag zelfs tot problemen leiden. Als een nieuwkomer niets vermoedend op de plaats of de stoel gaat zitten die iemand anders zich heeft toegeëigend, kunnen gemakkelijk wrijvingen ontstaan. In een doorsnee gezin is het vaak niet veel anders, als het bijvoorbeeld gaat om de plaats aan tafel of voor de televisie. Blijkbaar zoekt menigeen zich zijn eigen favoriete plekje.

Deze voorbeelden laten gedrag zien, dat soms de aanduiding ritueel meekrijgt. Het alledaags gedrag van mensen heeft de neiging vaste patronen aan te nemen. Die patroonvorming wordt gezien als een belangrijk kenmerk van het ritueel. Zo bevindt een mens zich bijvoorbeeld hoe dan ook in een ruimte; in die ruimte beweegt hij zich; in die ruimte bakent hij zich een bepaald eigen terrein af. Of iemand dat wil of niet, hij kan niet anders, doet het gewoon. Zoals dieren hun territorium hebben, zo ook de mens . Het scheppen van een eigen plek is een alledaagse, praktische en functionele bezigheid. Maar er is ook meer. Door zo’n plek ‘vast’ te stellen, er een ‘vast patroon’ omheen te leggen, wordt  een gevoel van vastheid en zekerheid gewekt. Zo’n patroon is behalve functioneel ook emotioneel en wel op een basale manier. Het is een uiting van de fundamentele behoefte aan veiligheid. Dit is geen abstracte veiligheid . Ze houdt verband met iemands concrete plaats in een geheel: gezin, groep of gemeenschap. Ze heeft te maken met iemands waarde, sociale aanzien of macht. Bij belangrijke bijeenkomsten wordt vooraf zorgvuldig vastgesteld wie welke plaats krijgt. En dat kan heel nauw luisteren! Denk aan tafelschikking bij diners. Bij politieke onderhandelingen kan foute plaatsing het overleg soms in grote problemen brengen. Algemeen gesteld: dergelijke vaste gedragspatronen vertegenwoordigen een bepaalde basale waarde van individuele en sociale zelfbeleving.
Zoals ruimte en plaats aanleiding geven tot dergelijke gedragspatronen, zo ook tijd en duur. Ze ontstaan rond het begin en het einde van de dag, van het dagelijks werk op kantoor of bedrijf, van activiteiten, als bijeenkomsten, vergaderingen of sportwedstrijden. Ze ontstaan ook rond elementaire levensverrichtingen, rond wassen en kleden, eten en slapen. Op allerlei moment en van het alledaags gedrag treedt patroonvorming op. Onderzoekers van de overeenkomsten tussen het menselijk en het dierlijk gedrag spreken in verband met die patroonvorming uitdrukkelijk van ritualisering. Volgens hen ligt het in de aard van de mens, net als in die van het dier, om het gedrag zo vorm te geven, dat er ritualisering optreedt.
Dat mag dan waar zijn, toch lijkt er voor een menselijk ritueel meer nodig te zijn . Wat bij dieren instinctmatig gebeurt en wat mensen eigenlijk ook als vanzelfsprekend doen, moet – volgens het gangbaar spraakgebruik – om ritueel te heten toch een zekere uitdrukkelijkheid krijgen. Van menselijk ritueel verwachten we over het algemeen, dat het enigszins bewust wordt uitgevoerd. Voor een ritueel van het eigen plekje is nodig dat iemand door middel van woorden en handelingen een bepaalde plek uitdrukkelijk tot de zijne maakt. Wat vanzelfsprekend gebeurt, moet expliciet worden gemaakt. Zo’n plek moet als het ware worden ingewijd: en dan is wat er gebeurt, in dit geval het  van je plek, een ritueel. Het ritueel bevestigt de waarde die de plek voor iemand heeft. Niettemin blijft de vanzelfsprekendheid fundamenteel.

Een kwestie van instinct

Ethologen (gedragsbiologen, onderzoek naar natuurlijk gedrag van dieren) zoeken de basis van het ritueel in de vaste gedragspatronen van dieren. Die patronen komen bij dieren voor in verband met overlevingsgedrag zoals de paring, het bouwen van nesten, het voeden van jongen, het afbakenen van het territorium en de onderlinge communicatie binnen de kudde. Ook het dagelijkse spraakgebruik zoals in het voorbeeld van ‘het eigen plekje’ benoemt dergelijke gedragingen soms als ritueel. Sommige ethologen stellen uitdrukkelijk, dat het menselijk ritueel van dierlijke oorsprong is. De mens dankt het ritueel aan zijn verwantschap met het dier. De basisvormen van het ritueel zijn volgens M. ‘t Hart ‘genetisch voorgeprogrammeerd’. Piet Vroon  stelt, dat de oorsprong van het ritueel in ons reptielenbrein ligt, in die lagen  van het menselijke organisme, die als erfenis zijn overgebleven uit de reptielenfase. In die fase heeft zich het instinct gevormd. Ritueel is namelijk een kwestie van instinct.

Dat dierlijke gedragingen zich ontwikkelen volgens vaste patronen, is de reden waarom men spreekt van ritueel. Die patronen zijn in een lang selectieproces tot stand gekomen . Ze liggen verankerd in de hersenen van het betreffende dier en worden steeds weer aan het nageslacht doorgegeven. Ze zijn voorspelbaar bij alle komende individuen van een bepaalde soort en ze zijn herkenbaar onder alle individuen van die  soort. Meer in het algemeen is hun functie: het veilig stellen van de overleving. Als ze ontbreken, zal een dier niet opgewassen zijn tegen zijn omgeving voor wat betreft zelfbescherming en voedselvoorziening. Meer in het bijzonder hebben ze een signaal- of communicatiefunctie, gericht op het tot stand brengen van een snelle en duidelijke verstandhouding met de omgeving.
Dierlijke rituelen zijn dan wel vaste gedragspatronen, maar ze zijn niet helemaal onveranderlijk. Ze passen zich steeds weer aan veranderde omstandigheden aan. Door een steeds hernieuwd en verfijnd inspelen op de eisen van de omgeving zijn ze geworden wat ze zijn. Zo is de voor het moment meest aangepaste vorm ontstaan. Maar het proces zelf is nog niet afgelopen, het is nooit afgelopen. De aanpassing gaat door. Allerlei soorten dieren hebben zich bij voorbeeld aangepast en passen zich nog steeds aan de voortgaande verstedelijking aan. Individuele dieren moeten, willen ze overleven, bovendien het gedragspatroon van de soort toepassen in hun eigen concrete omgeving . Zo trekken watervogels als meeuwen vanwege milieuveranderingen steeds meer landinwaarts. Zo gebruiken vogels in voorkomende gevallen niet alleen natuurlijke materialen, maar ook plastic en andere kunststoffen om hun nest te bouwen . Zo is de paringsdans afhankelijk van de concrete en feitelijke natuurlijke omgeving. Als de patronen zo vast zouden zijn, dat ze star en monotoon worden, werken ze niet meer. In die zin behouden zelfs de vaste gedragspatronen van dieren een zekere afwisseling en variatie. Dat geldt ook voor het menselijke ritueel. Als het te vast wordt, treedt verstarring op. En een verstard ritueel verliest zijn functie en betekenis.

Vijf belangrijke aspecten

Aan die vaste gedragspatronen kan men drie aspecten onderscheiden: de vorm, de inhoud en de functie. Allereerst is er de vorm. Rituele gebaren en handelingen hebben een vaste vorm. Dit gegeven komt in alle definities van ritueel voor. Het bouwen van een nest is een geheel van handelingen, die allemaal op dezelfde manier verlopen en elke vogelsoort doet het weer op zijn eigen, vaststaande manier. Zoals het gebouwde nest een kwestie van vormgeving is, zo ook het bouwen zelf, dat telkens volgens een vaste procedure verloopt. Rituelen hebben te maken met vormgeving en wel vormgeving van gedragingen.

Verder is er de functie. Het bouwen van nest of huis dient ergens toe : jongen een plek te geven, een schuilplaats te hebben, een plaats te hebben om zich terug te trekken. Wezenlijk voor de functie is, kort gezegd, het overleven en de daartoe noodzakelijke communicatie .

Behalve de functie hebben die vaste gedragspatronen ook een bepaalde inhoud, beter gezegd een bepaalde uitdrukkingswaarde. In de vormgeving van het functiegerichte handelen worden basale gewaarwordingen van zelfbevinden weergegeven: macht en ondergeschiktheid, angst en agressie, aantrekking en afstoting. Zo staan nest en huis voor rust en veiligheid. Daarom wordt van rituelen gezegd, dat ze basisbelevingen tot uitdrukking brengen. Deze drie momenten komen verderop apart aan de orde.
Het instinct veronderstelt, dat dieren dan ook de aanleg en het vermogen moeten hebben hun gedragingen in vaste vormen te gieten . Deze in het instinct gewortelde voorwaarde heeft de mens van zijn dierlijke voorouders overgeërfd. Dat vormgevingsaanleg en -vermogen in een dier aanwezig zijn betekent nog niet, dat een dier vanaf het eerste moment volledig handelt volgens zijn instinct. Die aanleg en dat vermogen moeten tot ontwikkeling worden gebracht. In dat ontwikkelingsproces spelen twee leermomenten een centrale rol: de herhaling en de nabootsing.

De vaste gedragspatronen, die nodig zijn voor het vervullen van de overlevingsfuncties, zijn het resultaat van herhaling oftewel oefening. Ook weer vanuit hun instinct weten mens en dier, dat herhaling een onmisbaar leermoment is. De herhaling is een oergegeven van alle dierlijk en menselijk handelen .

Het tweede moment, de nabootsing, houdt in, dat het individuele dier en de individuele mens allerlei gedragspatronen niet zelf hoeven uit te vinden, maar dat ze die kunnen afkijken van de volwassen dieren/mensen . Net als de herhaling is ook de nabootsing een kwestie van instinct en als zodanig een oergegeven. Bovendien veronderstelt die instinctieve nabootsing van ouderen, dat bij de jongere dieren/mensen al een zeker inzicht in de structuur van het aan te leren gedrag aanwezig is. Die twee leermomenten van herhaling en nabootsing zijn de basisbeginselen van het ritueel. Ook deze twee momenten worden nader besproken.

Vermenselijkt instinct: het rechtop staan

Bij een mens spreken we doorgaans niet van instinct maar hij draagt het dierlijk instinct wel als erfenis met zich mee. Verder komt hij net zo min als een dier blanco ter wereld. In zijn genen zit alle van zijn dierlijke en menselijke voorouders overgenomen informatie, die nodig is om zich een plaats te verwerven in deze wereld. Die informatie moet nog wel door leerprocessen operationeel worden gemaakt. Een mens kan denken en voelen, lopen en grijpen, praten en zingen, bouwen en breken …, maar hij moet deze vooraf gegeven vermogens nog wel tot ontwikkeling brengen. In aanleg komt hij ermee ter wereld, maar hij moet ze leren gebruiken en toepassen. Een voorbeeld: de mens kan rechtop staan, een pasgeborene kan dat nog niet, maar heeft het wel in zich om mettertijd en metterdaad tot rechtopstaan te komen. Men kan van huis uit rechtop staan, maar moet het nog wel leren. Het rechtopstaan is ‘genetisch voorgeprogrammeerd’, maar moet lerend worden gerealiseerd.

Het rechtop staan levert een goed voorbeeld voor het ontstaan van ritueel. Rechtop staan is een fundamentele eigenschap van de mens. Met deze houding onderscheidt hij zich van de viervoeters. Elk mens realiseert voor zichzelf opnieuw wat de mens zich eens deed onderscheiden van de dieren. Voor volwassenen is het rechtopstaan een zo grote vanzelfsprekendheid geworden, dat ze zich nauwelijks realiseren, hoe bijzonder het is. Als kind hebben ze dat wel geweten. Ze kunnen er nog iets van terughalen, als ze bijvoorbeeld bij hun kinderen mee beleven hoe die zich het rechtop staan eigen maken. Voor het kind moet het een geweldig gevoel zijn geweest, toen het voor het eerst met losse handen overeind kon blijven. Het moet vooral een overweldigend gevoel van zelf-sta(a)n-digheid zijn geweest. Als volwassene zijn we die ervaring vergeten, zoals de meeste ervaringen uit die eerste jaren van het leven. Toch werkt ze nog steeds, zij het onbewust, op een sterke wijze door in het dagelijks leven, zoals dat met alle ingrijpende ervaringen uit de kindertijd het geval is. Er zijn allerlei momenten, waarop het rechtopstaan wordt uitgespeeld: het rechtopstaan van de militair die bevelen geeft, van de jongen, die indruk wil maken op een meisje, van de spreker, die zijn gehoor wil meekrijgen, van het meisje, dat aantrekkelijk wil zijn en van de macho die wil imponeren. Dat rechtopstaan krijgt duidelijke rituele trekken bij degenen die een defilé afnemen, zo juist een krans hebben gelegd, ter herdenking van een dode een ogenblik stilte in acht nemen, zich als aantredende regeringsploeg presenteren aan de fotograferende pers. Het rechtop staan is een oervorm en een oerbeleving, die mensen door de eeuwen heen in hun dagelijks leven hebben uitgespeeld en in hun rituelen hebben uitgebeeld.

De kinderlijke ervaringen lijken vergeten. Maar:ze zijn niet weg. Ze zitten zo diep in het geheugen gegrift, dat ze niet meer in de herinnering hoeven te worden geroepen; ze zijn er gewoon, stilzwijgend en vanzelfsprekend. Dat blijkt wel uit de gegeven voorbeelden. Dergelijke ervaringen komen terug niet als herinnering, maar als daad, iedere keer als iemand zo’n ervaring in zijn concrete gedrag herhaalt. Dat gedrag heeft feilloos plaats. Het is totaal met het alledaagse leven vergroeid: een tweede natuur geworden. De eerste opgetogenheid is weg. En toch is ook die even onopvallend als aangrijpend blijven bestaan. Ze komt meestal onbewust tot uitdrukking in de aandacht voor bepaalde concrete dingen, die zich in het leven voordoen. Het voorbeeld van het rechtop staan laat zien, hoe een mens zijn hele leven onbewust onder de indruk blijft van zijn rechtop kunnen staan. Zijn verbazing en soms verbijstering brengt hij op allerlei manieren tot uitdrukking. Hij blijft gefascineerd door alles wat hoog oprijst, hoe hoger hoe fascinerender. Het kleine kind probeert met zijn blokken een toren te bouwen, die liefst hoger is dan hij zelf. De volwassene bouwt nog steeds torens: vanaf die van het oude Babylon tot de wolkenkrabbers van deze eeuw. 4

Deze verbijsterende verbazing wordt niet alleen vormgegeven door hoge bouwwerken op te richten. De oerbeleving van het rechtopstaan zelf willen mensen op gezette tijden en op een aangepaste wijze herbeleven. Ze beklimmen hun eigen bouwwerken om er bovenop te staan en zich te laten overweldigen door het uitzicht. Ze beklimmen bergen, verkennen het luchtruim, gaan naar de maan en stijgen op naar de sterren. En wie dit zelf niet doet volgt vol bewondering de verslaggeving ervan. Een heel andere vorm, waarin de ervaring van het rechtop staan wordt uitgedrukt is het gebruik van ‘verhogende’ middelen. Niet alleen praktiseren mensen bij sommige gelegenheden plechtstatig de rechtopstaande houding, maar dat plechtig staan wordt soms breed uitgewerkt. Dat kan gebeuren door middel van verhoogde schoenen, trappen, podia, tribunes en loggia’s, liefst tegen een achtergrond van oprijzende zuilen en vlaggen. Hetzelfde effect kan ook bereikt worden door middel van verhogingen van het hoofd in de vorm van hoofdtooien, hoeden, mijters, tiara’s, kronen. En dan zijn er nog attributen als de scepter en de staf om de hoogte te accentueren. Met deze laatste voorbeelden zitten we helemaal in de sfeer van het ritueel. Door de eeuwen heen en overal ter wereld hebben mensen vormen ontwikkeld, waarin ze zich uitdrukkelijk als rechtopstaande wezens presenteren. Wat over het rechtopstaan is gezegd, geldt voor andere elementaire menselijke gedragsvormen: zitten, lopen, liggen, aanraken, eten, wassen, waarnemen… De oeroude zelfbeleving, die er mee gepaard gaat, wordt steeds weer vormgegeven. En dat is ritueel, zoals het altijd bestaan heeft en zal blijven bestaan. Voor het welbevinden van de mens moet het blijven bestaan, zoals het instinct voor het dier.

 

Par. 2   De twee leermomenten van het ritueel

Vormgeven is een oeraanleg van de mens. Om die aanleg te ontwikkelen staan de mens vooral twee leerprincipes ter beschikking: herhaling en nabootsing.

Herhaling

Wil een mens – hij kan niet anders – zijn aanleg tot rechtopstaan, tot lopen, eten enz. ontwikkelen dan kan hij een beroep doen op de in zijn natuur gewortelde mogelijkheid tot herhaling en nabootsing. Hij imiteert bijvoorbeeld het rechtop­ staan van de volwassenen in zijn omgeving. Die voelen zich op hun beurt van binnenuit gedrongen daartoe uit te nodigen en aan te sporen. Maar met een keer rechtopstaan is het kind er nog niet. Het moet oefenen. Het moet steeds weer opnieuw proberen de juiste spieren en zenuwen aan het werk te zetten. Het moet steeds weer het noodzakelijk evenwicht vinden en vasthouden. Dat veronderstelt het vooraf gegeven weten, dat de aanwezige aanleg door oefening tot ontwikkeling moet worden gebracht. Er is een aangeboren weten omtrent het belang van herhaling, een soort herhalingsinstinct. De herhaling is een oervorm en een oerbeleving, die daarom onvermijdelijk in het ritueel van alle tijden is opgenomen. Dit in het instinct gewortelde weten leidt er toe dat mensen hun gedrag vorm geven volgens vaste patronen. Belangrijke levensverrichtingen moeten een zodanige vaste vorm krijgen, dat ze gedachteloos kunnen worden uitgevoerd, als een vanzelfsprekende reactie op de omgeving. Als kind leert men dergelijke patronen spelenderwijs. Als volwassene weet men meestal niet meer hoe men ze ooit heeft geleerd. Van patronen, die op volwassen leeftijd werden geleerd, weet ieder soms wel hoe het leren in zijn werk ging. Auto rijden bijvoorbeeld leer je bewust. Tegelijk leer je de gebruikelijke verrichtingen met een automatische beweging uit te voeren. Wie bij die verrichtingen moet nadenken, kan eigenlijk niet rijden. Het alledaagse leven zit vol van dergelijke onbewust uitgevoerde vaste gedragspatronen.

Om te overleven heeft de mens de onbewuste vastheid van gedragspatronen nodig. Uit die vaste patronen blijkt weer de onschatbare waarde van de herhaling. Een mens is per definitie een herhaler. Dit oergegeven wordt niet alleen door het ritueel tot uitdrukking gebracht, de herhaling is ook een kernmoment van het ritueel. Het is een van belangrijkste vormprincipes en stijlfiguren van alle leven, van alle kunst en van alle religie.

Het ritueel als herhaling

Het ligt niet in de aard van de mens zich helemaal te laten gaan in de onbewustheid van die patronen. Er is een sterke behoefte die onbewuste herhaling bewust te maken. Mensen stellen op gezette tijden uitdrukkelijk vast, dat zij wezens zijn, die zichzelf herhalen zowel in hun individuele bestaan als in hun deel hebben aan het mens-zijn. Ze bevestigen, dat hun bestaan een oeroud patroon herhaalt. Anders gezegd: ze staan stil bij het feit dat zij een verleden hebben. Allereerst het persoonlijk verleden. Dat roepen ze zich zo nu en dan te binnen. Ze stellen vast, dat het doorwerkt in hun dagelijkse doen en laten. Zij staan ook stil bij een verder verleden, dat van de familie, ouders en grootouders, waaruit zij zijn voortgekomen, het sociale milieu en culturele klimaat waarin zij ter wereld kwamen. Zij staan stil bij de grond waar zij geboren werden, het land waar zij thuis horen, de taal die zij spreken. Die momenten zijn de aanzet tot ritueel. Het stil staan zelf is al een eerste vorm van ritueel. Die vorm kan worden uitgebreid: foto’s bekijken, de stamboom nalopen, dingen van vroeger bewaren en koesteren, de geboortegrond bezoeken.

Op dergelijke momenten staat de mens in feite stil bij zijn eigen leven, bij wie hij is. Voor dit bewust worden van zichzelf wordt ook wel de uitdrukking ‘zichzelf hernemen’ gebruikt. Hernemen is ook een vorm van herhalen. Op gezette tijden hebben mensen er behoefte aan zichzelf te hernemen. De veelheid aan bezigheden en beslommeringen van het dagelijkse leven leiden soms tot een vervaging van het besef van wie men zelf is. Mensen voelen op zo’n moment de noodzaak terug te komen bij zichzelf. Het leven wordt bepaald door een ritme, waarin men zich enerzijds in beslag laat nemen door activiteiten en zo van zichzelf weg raakt en anderzijds zich zelf herneemt als degene, die de motor is van die activiteiten. Ook dit hernemen vraagt om vormgeving. Die vormgeving krijgt gemakkelijk een ritueel moment. Omgekeerd is elk ritueel een vorm van hernemen. Om trouw te blijven aan zichzelf heeft een mens het nodig stil te staan bij waar het eigenlijk-om-begonnen-is, bij wat de oorspronkelijke bedoeling is. Van oudsher herdenken rituelen hoe alles begon, de oor­ sprong. Ze vertellen op een of andere manier over het ontstaan van de wereld, over de schepping. Met die verhalen nodigen ze de deelnemers uit hun eigen verhaal te vertellen over waar ze vandaan komen, waar ze thuis horen en waar het in hun !even uiteindelijk om begonnen is.

Het ritueel is de bevestiging, dat de mens van deze wereld is, dat hij net als de dieren, net als alle levende wezens thuis hoort in deze wereld. Het brengt tot uitdrukking, dat hij gemaakt is van dezelfde stof waaruit de hele wereld bestaat. Het geeft vorm aan de beleving de zoveelste variant te zijn van diezelfde oeroude wereld. Het ritueel voert de mens ten tonele als een wezen van tijd en ruimte, een wezen, dat behoefte heeft aan een veilige plek en een vaste tijd. Het vertelt hem, dat hij er op mag vertrouwen, dat hij er mag zijn, dat er op deze wereld een thuis voor hem is. De traditionele rituelen voeren meestal exemplarische figuren ten tonele, die in hun doen en laten hebben laten zien, dat ze op een authentieke wijze in de wereld staan. Ze herhalen en herdenken dergelijke figuren. In de christelijke rituelen is Jezus het grote voorbeeld. Zijn komen in de wereld en zijn menswording gelden als het fundamentele christelijke geloofspunt. Zijn afdaling in de stof, waarvan lijden en sterven de onvermijdelijke consequenties zijn, wordt in de kerk tijdens de liturgie herhaald en gevierd. In andere godsdiensten nemen soortgelijke figuren, een Orpheus, Dionysos, Osiris of Mithras deze plaats in. De rituelen beelden de wederwaardigheden van dergelijke figuren uit en nodigen de deelnemers uit te herhalen wat die exemplarische voorgangers hebben gedaan. (Hier zien we de psychologische basis van wat we eerder als een sociologisch verschijnsel beschreven: het syncretisme!)

Nabootsing

Net als de herhaling is ook de nabootsing een kwestie van instinct. Instinctmatig weten jonge dieren, dat ze de ouderen moeten nadoen om de noodzakelijke levensverrichtingen te ontwikkelen. Bovendien liggen herhaling en nabootsing in elkaars verlengde. Om te leren bootst het jong de ouderen na. En als het eenmaal door heeft hoe het betreffende gedrag in elkaar zit, herhaalt het steeds weer datzelfde gedrag. Het bootst als het ware zijn eigen gedrag na. Zo is ook de nabootsing een vorm van herhaling. Die instinctieve nabootsing is overgegaan op de mens. Het nabootsen zit een mens even sterk in het bloed als het herhalen. Zo leert, om dat voorbeeld te hernemen, het kleine kind staan door het recht­ op staan van de ouders te imiteren. Het weet uit zichzelf, dat het rechtop kan staan en het weet uit zichzelf dat het daartoe moet doen wat het zijn ouders ziet doen. In tegenstelling tot het dier doet een kind nog iets meer. Het gaat bijvoor­ beeld naast oudere broers of zusjes staan om vast te stellen hoe groot het al is. Het bekijkt en vergelijkt het rechtop staan. De nabootsing blijft niet hangen in een onbewust proces, maar wordt ook bewust voltrokken. Dit oergegeven, dat de mens een nabootser is wordt niet alleen door het rih1eel tot uitdrukking gebracht, maar ook nabootsing is een kernmoment van het rirueel en evenals de herhaling een van de belangrijkste vorm- en stijlprincipes van leven, godsdienst en kunst. De mens imiteert niet alleen zichzelf. Hij imiteert letterlijk alles. Het spel van kinderen is daar een goed voorbeeld van. Met attributen nit bun alledaagse omgeving toveren ze zich om tot automobilist, piloot of diepzeeduik:er, maar ook tot auto, schip en straaljager, tot haai, leeuw of adelaar, tot duivel, heks of kabouter. De mens imiteert de werkelijkheid. Hij is zelfs als individu een imitatie van de werkelijkheid als geheel. Volgens sommige oude, religieuze uitingen is de mens een microkosmos, dat wil zeggen een verkleinde uitgave van de macrokosmos. Eenzelfde soort visie heeft ook het Bijbelse scheppingsver­ haal. Hier is de mens een imitatie van God. Hij wordt aangeduid als beeld van God. Hij is geschapen naar Gods gelijkenis. De mens als beeld van God is een kernpunt van het christelijk geloof. Dit geloofspunt is in feite de verwoording van die diep gewortelde menselijke drang tot nabootsen. Die drang is zo elementair, dat ze in het dagelijks leven nauwelijks opvalt. In de fantasie, in het spel, in de kunst, in de literatuur wordt ze op gezette tijden bewust gemaakt.

Rituelen zijn gebaseerd op ‘de gave om gelijkenis te zien’. Ze zijn nabootsingen of verbeeldingen van de werkelijkheid, van het menselijk leven zelf dus. Ze bevestigen dat de mens beeld is van het leven als zodanig, van de werkelijkheid als geheel, zelfs van God. Als dan dat ‘feest der herkenning’ heeft, ontstaat er een overweldigend gevoel van eigenwaarde: ‘dat ben ik!’ Zo iemand overkomt wat die dichter beschrijft:

‘Toen hij opstond zag de spiegel
waar hij voorstond
hij zei: dat ben ik
gezien van binnenuit
bekeken van buitenaf ‘.

De hele wereld rondom is voor de mens als een spiegel. In materiële dingen, in handelingen, in gebeurtenissen en in omstandigheden kan en zal hij op bepaalde momenten de gelijkenis opmerken en er bij stil staan. Op die momenten ervaart, weet en bevestigt hij wie hij is. Die momenten vormen de aanzet tot het ontstaan van ritueel. Het ritueel stelt de gelijkenis vast van mens en wereld, van het menselijke en het goddelijke. Het doet dat naar aanleiding van en met behulp van de concrete dingen, handelingen en situaties, waarin de gelijkenis zich aandient.

Verdubbeling

Bij dieren verlopen herhaling en nabootsing instinctief. Mensen hebben er weet van. Bovendien laten ze dat nog merken ook. Een kind bootst niet alleen het rechtopstaan na van zijn ouders, het weet ook, dat het dat doet en bovendien is het er trots op. Het gaat er dan ook af en toe eens goed voor staan. Als het kleine kind er dat al niet bij vertelt, straalt minstens zijn hele houding uit: Kijk mij eens: ik sta, alleen, met losse handen. De volwassene doet af en toe niet anders. Ook die neemt dan een ‘houding’ aan van: ‘Hier sta ik!’ Imponeer-gedrag. Met zijn staan drukt hij een bepaald gevoel van eigenwaarde uit, van zich belang­ rijk, sterk of machtig vinden. In zijn alledaags gedrag neemt hij, steeds als hij dat nodig acht, zo’n ‘houding’ bewust aan. Om zijn rechtopstaan te accentueren, speelt hij als het ware zijn eigen staan na. Hij geeft uitdrukking aan zijn besef een herhalend en nabootsend wezen te zijn. Zo wordt het nabootsen zelf nagebootst en het herhalen herhaald. Dit stilstaan bij de nabootsing en de herhaling is een vorm van verdubbeling. Dergelijke ‘houdingen’ hebben al iets van een ritueel. In allerlei bestaande rituelen komen ze, zoals met betrekking tot het rechtop staan werd uitgewerkt, op een uitdrukkelijk vormgegeven manier voor.

In het voorgaande is in verband met de nabootsing het beeld van de spiegel aan de orde geweest. Het spiegelbeeld laat bet verschil zien tussen het nabootsen van mens en dier. Het dier heeft instinctmatig weet van de gelijkenis en bootst instinctmatig na. Bij het kind verloopt de nabootsing van de gelijkenis onbewust. Maar in de confrontatie met de spiegel leert bet kijken naar de gelijkenis. Het leert zichzelf onderscheiden als degene die is en degene, die zich een beeld vormt van wie hij is. Het leert het beeld los te zien van de werkelijkheid. Het ontdekt het beeld als de verdubbeling van de werkelijkheid. De mogelijkheid om in beelden te kijken ligt opgesloten in de aard van de mens. Hij komt er mee ter wereld. Tegelijk moet hij dit vermogen, zoals alle andere vermogens, nog tot ontwikkeling brengen. Dat doet het kind in al die spelletjes, waarin het in van alles en nog wat kan veranderen. Als volwassene blijft bij dat doen. Hij verdubbelt zijn leven door er over te vertellen, door het te bezingen, door het uit te beelden in plastische vormen. De verdubbeling is een typisch menselijke oervorm en oerbeleving, die ook weer onvermijdelijk een vertaling krijgt in het ritueel.

Er is met die verdubbeling nog iets anders aan de hand. De spiegel haalt niet alleen de gelijkenis naar voren. Hij brengt ook een verschil aan tussen degene, die voor de spiegel staat en degene, die in de spiegel staat. Wie als Narcissus naar zichzelf kijkt in de spiegel kan bevangen worden van het verlangen helemaal in zichzelf te verzinken. Maar, wil hij niet, zoals in de mythe Narcissus deed, verdrinken in zijn spiegelbeeld, dan zal hij moeten luisteren naar die andere boodschap van de spiegel. Hij zal oog moeten hebben voor het feit, dat de persoon in de spiegel ook een ander is. Wie in de spiegel kijkt kan soms zelfs zo bevangen worden door dat verschil, dat hij een vreemde meent te zien. De spiegel splijt de mens in een zo-zijn en een anders-zijn. Deze tegenstrijdigheid neemt meerdere vormen aan. Zo houdt de spiegel de mens een beeld voor van zichzelf als een wezen, dat gebonden is aan zichzelf, maar ook als een wezen, dat kan veranderen. Het menselijk bestaan is ambivalent. Alle tegenstrijdigheden komen samen in de fundamentele spanning van leven en dood. Het ritueel is uiteindelijk een poging een evenwicht te scheppen tussen deze uitersten. Op grond van de verdubbeling zit het alledaags gedrag van mensen vol – wat hier­ boven genoemd is – ‘houdingen’. Die houdingen kan men de aanduiding ritueel geven. Beter is misschien: geritualiseerd gedrag of handelen. De aanduiding ritueel kan beter worden gereserveerd voor het gedrag, waarbij die houdingen bewust worden uitgevoerd. Men kan zeggen, dat het ritueel een verdubbeling is van het geritualiseerd gedrag. De houdingen, die in het alledaagse gedrag voorkomen, worden meestal op een onbewuste manier aangenomen. Bij bepaalde gelegenheden of momenten gebeurt dat ook op een bewuste manier, al blijven ze deel van het alledaags gedrag. Dat is ritueel. Die bewuste manier kan ook nog uitgroeien tot ceremoniële en theatrale vormen. De ‘houding’ van het rechtopstaan als zelf-sta(an)-digheids-gedrag is een ritueel als iemand uitdrukkelijk en doelbewust wil uitstralen: ‘Hier sta ik!’ Te meer is het ritueel als het wordt opgevoerd tot een plechtig staan. Deze rituele vormen herhalen en imiteren de poses van het alledaags, onbewust verlopend gedrag. Rituelen spelen het gewone leven na. Met gebruikmaking van alle uitdrukkingsmiddelen die de gewone gedragsvormen bieden voeren ze een schouwspel op. Dat schouwspel voert de mens ten tonele als speler, dat wil zeggen als imitator. Het laat bovendien zien, dat de mens van zichzelf weet, dat hij een speler is en dat hij zijn rol in alle ernst speelt. Het ritueel voert de mens uiteindelijk ten tonele als de imitator van het grote geheel, die tegelijk weet, dat hij maar een imitator is en nooit met dat geheel kan samenvallen.

Par. 3   De drie wezenlijke aspecten van het ritueel

Het menselijk gedrag krijgt vorm in vaste patronen. Die patronen hebben, zoals gezegd, een vorm, een functie en een inhoud. Inde nu volgende paragraaf wordt ingegaan op deze drie momenten.

Vorm

Alle definities van ritueel bevatten het aspect: vaste vorm van handelen. Vooral op grond van dit element worden door sommige onderzoekers zekere gedragingen van dieren als ritueel bestempeld. In het instinct heeft zich door langdurige selectieprocessen een aanleg tot ritualisering gevormd. Deze houdt dat dieren ‘betrekkelijk eenvoudige en strakke signaalhandelingen, dus gelijkvormige series bewegingen ontwikkelen om een snelle en duidelijke verstandhouding onder elkaar tot stand te brengen.’ Maar al liggen die patronen grotendeels vast, ze hebben toch een zekere variabiliteit. Anders zouden ze te monotoon worden en niet meer werken. Bovendien moeten ze steeds weer aan wisselende omstandigheden worden aangepast. Vanwege zijn afstamming van het dier is ook het menselijk gedrag gekenmerkt door het scheppen van vaste gedragspatronen.

Evenals bij het dier heeft de aanleg tot ritualisering ook bij de mens te maken met het feit, dat hij behoefte heeft aan ordening. Van deze aanleg getuigt voorbeeld het ritualiserend gedrag van de moeder met haar baby, het dagelijks wassen, voeden, troosten, verzorgen, knuffelen. Dit verloopt meestal volgens vaste lijnen en patronen. Zo ontstaat er voor de baby, voor wie alles nog ongeordend en chaotisch lijkt, een formele routine, een regelmaat, waarvan de baby voor zijn overleven afhankelijk is. Gedurende  zijn hele leven blijft een mens meestal onbewust in de weer om zijn dagelijks leven via vaste patronen, gewoontes te laten verlopen. Deze patroonvorming vraagt – net als bij dieren – om variabiliteit, aangepast aan de concrete levensomstandigheden. Als de gerichtheid op variabiliteit onderontwikkeld is, wordt de vastheid problematisch. Er ontstaat dwangmatigheid. Als de variabiliteit te sterk op de voorgrond treedt, raakt het gedrag stuurloos en chaotisch.

Rituelen ordenen het alledaagse handelen, het gedrag. Als zodanig zijn ze een kwestie van vormgeving. Een mens kan niet zonder deze vormgeving. Hij leeft niet zomaar zijn leven, hij geeft vorm aan zijn leven. Hij geeft vorm aan zijn lopen bijvoorbeeld. Niemand loopt zo maar. Ieder loopt op zijn eigen wijze, drukt zichzelf uit in zijn manier van lopen en is aan zijn manier van lopen te herkennen. Soms is duidelijk te zien van wie men het lopen heeft afgekeken. Een mens studeert als het ware zijn eigen manier van lopen in. Zo geven we vorm aan onze manier van eten, van kleden, van opstaan en slapen gaan, van de inrichting van het huis en de indeling van de dag. Er is in de alledaagse leefwereld nauwelijks iets te bedenken, dat ontsnapt aan die behoefte tot vormgeving.

Vormgeving van het alledaags gedrag is nog geen ritueel. Ze is wel de voorwaarde voor ritueel. Als vormgever heeft een mens er in tegenstelling tot het dier behoefte aan zichzelf als zodanig te bevestigen. Hij onderkent zijn dagelijkse vormgevende activiteit en staat er bij stil. Zo verdubbelt deze. Een mens heeft er behoefte aan bij een aantal activiteiten te vermelden wat doet. Aan het opstaan voegt hij een goede morgen toe en aan het slapen gaan een goede nacht. Bij de maaltijd spreekt hij een smakelijk eten. Bij het werk hoort: werk ze! Dit zijn een soort mini- of pseudo-rituelen. Er kan nog een tweede verdubbeling bij komen. In dat geval is er sprake van een volwaardig ritueel. Dergelijke alledaagse wensen kunnen uitgebreid worden. Tegenover de vanzelfsprekendheid, waarmee ze gewoonlijk worden geuit, staat een weloverwogen en doel bewuste uiting. Het is alsof hij er uitdrukkelijk bij stil staat om zich goed te realiseren, wat hij doet: een ogenblik stilte of een toast bij de maaltijd, de nadrukkelijke begroeting van de gasten bij een feest, het afsluiten van de werkweek met een glaasje samen met collega’s… Dergelijke woorden, gebaren en handelingen zijn herhalende nabootsingen of nabootsende herhalingen van de alledaagse vormgevende activiteit zelf. Ze zijn als een aangekleed aperitief, dat als een minimaaltijd aan de eigenlijke maaltijd vooraf gaat. Ze beelden de maaltijd zelf uit en voeren in die verbeelding het menselijk bestaan als zodanig ten tonele. In dit geval hebben we met echt ritueel te doen.

Rituelen worden weleens aangeduid als ‘heilig drama’. Ze worden gezien als de voorlopers van het theater. Het ritueel van de Griekse mysteriegodsdiensten verbeeldde op dramatische wijze de kringloop van de natuur. Het vertelde in de figuur van een godheid over het afsterven van de natuur in de winter en het ontkiemen van het nieuwe leven in de lente. Ook de mens werd gezien als participant in deze kringloop. Behalve op leven en dood sloeg deze kringloop ook op fundamentele tegenstrijdigheden van het leven als die tussen orde en wanorde, autonomie en afhankelijkheid. Bij de vormgeving van zijn gedrag wordt een mens, volgens dergelijke rituelen, altijd op een of andere wijze geconfronteerd met het feit, dat – leven zich voltrekt in de spanning tussen twee uitersten. Rituelen dramatiseren die spanning in een theatrale act, een soort performance. Alle rituelen, hoe eenvoudig ook, stellen die tweepoligheid aan de orde. Ze willen laten zien hoe het dagelijks leven steeds weer wordt beheerst door die spanning tussen leven en dood.

Functie

Gedrag wordt geritualiseerd vanwege de functie, die het heeft. Die heeft te maken met de verhouding tot de buitenwereld. Geritualiseerd gedrag kan worden omschreven als signaalgedrag. Zo’n signaalfunctie is ook al aanwezig in het gedrag van dieren. De signaalfunctie is een kwestie van vermenselijkt instinct. Geritualiseerd gedrag komt voort uit de sociale aard van mens en dier. Beide kunnen niet leven zonder communicatie met hun soortgenoten en bun omgeving. Om onderling op de daarvoor noodzakelijke signalen te kunnen reageren moeten ze voor alle betrokken partijen verstaanbaar zijn. Ze moeten vaste vormen hebben, een soort afspraken, die worden overgeleverd. Hoe verliefden op elkaar inspelen, hoe moeders met hun baby’s omgaan, hoe kinderen met elkaar spelen, hoe hoger en lager geplaatsten elkaar bejegenen: het ligt vast in gestandaardiseerde gedragspatronen, die in aanleg aanwezig zijn en door herhaling en nabootsing worden ontwikkeld. Om deze reden wordt aan de communicatie zowel tussen dieren als tussen mensen een ritueel moment toegeschreven.

Vanwege de eerder besproken verdubbeling wordt het gewone geritualiseerde signaalgedrag door mensen expliciet gemaakt. Mensen die elkaar tegenkomen reageren onbewust met een blik, een verandering van gelaatsuitdrukking, vertraging of versnelling van de pas, een prikkeling van de huid… Ze spreken hun ontmoeting ook uit met een knik, met een goeie dag, met het schudden van handen, met een omhelzing, met een algemeen praatje: allemaal vastgelegde vormen, die afhankelijk van omstandigheden en personen op een variabele manier worden aangepast. Zo’n ontmoeting nodigt uit tot een keuze uit een verscheidenheid aan begroetingsrituelen. In deze gevallen kan men beter van geritualiseerd gedrag spreken. Het is belangrijk om dit rituele moment niet te bagatelliseren, omdat het, zoals gezegd is, de basis vormt van het echte ritueel.  Geritualiseerd gedrag wordt ritueel gedrag bewust vorm aan wordt gegeven. Het alledaagse ‘hallo!’ of ‘hoe gaat het’ is geritualiseerd gedrag . Als men uitdrukkelijk stil staat bij zo’n begroeting vanwege een of andere specifieke reden, bijvoorbeeld na een lange reis, na een verblijf in het ziekenhuis of bij gelegenheid van een reünie, is er een rituele handeling. Het verschil tussen die twee is in zijn algemeenheid niet duidelijk aan te geven. Soms krijgen begroetingen zelfs een expliciet of zelfs ceremonieel karakter, zoals bij de ontvangst van hooggeplaatste personen of bij de huldiging van mensen vanwege bepaalde verdiensten. In dergelijke gevallen is er duidelijk sprake van ritueel handelen. Toch is er ook hier een zekere overeenkomst met het alledaagse geritualiseerde gedrag. Ritueel heeft niet per definitie met plechtigheid te maken, wel met het op een gepaste manier vormgeven aan de speciale gevoelens, die men op een gegeven moment heeft.

Als men de overeenkomst tussen geritualiseerd gedrag en ritueel gedrag of handelen over het hoofd ziet, onderschat men de basis van het ritueel in het alledaags gedrag. Iemands uiterlijke verschijning bijvoorbeeld is vaak sterk geritualiseerd. Het soort kleding, het merk schoenen, de haardracht, de geur van het parfum, de styling van de sieraden speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van de identiteit, die mensen naar hun sociale omgeving willen uitstralen. Deze ritualisering is in het alledaagse leven altijd aanwezig. Op sommige momenten wordt ze nog extra benadrukt. Bij voorbeeld wanneer mensen uitgaan , aan een belangrijke vergadering deelnemen of bijzondere gasten ontvangen. Dat gebeurt doorgaans vrij onbewust, maar vaak ook zeer bewust getuige de tijd die soms voor de kleerkast of spiegel wordt doorgebracht. Mensen hebben er behoefte aan hun dagelijkse verschijning expliciet te maken om op die manier te laten zien wie ze zijn. Als ze op zo’n moment zichzelf voor de spiegel aan een laatste blik onderwerpen en vervolgens met gepaste gevoelens de buitenwereld tegemoet treden, voltrekken ze een handeling, die de naam ritueel verdient.

Geritualiseerd gedrag en ritueel gedrag of handelen geven vorm aan de verhouding van het individu met zijn sociale omgeving. Men wil zich enerzijds profileren als individu, anderzijds bij de anderen horen. Zoals vormgegeven wordt aan gedrag om structuur aan te brengen en orde te scheppen, zo geeft men er een communicatieve vorm aan om het inge-orde-nd zijn in de gemeenschap te bevestigen. Geritualiseerd en ritueel gedrag geven uitdrukking aan de behoefte aan vertrouwen en verbondenheid. Ditzelfde is duidelijk aanwezig in het officiële ritueel. Er zijn rituelen die uitdrukkelijk vorm geven aan het bij elkaar horen: nationale feesten, kerkelijke feesten, familiefeesten, groepsfeesten. Maar ook rituelen, die op het eerste gezicht individueel gericht zijn, verwijzen altijd naar een groter geheel. Huwelijksrituelen verbinden twee mensen met elkaar , maar de aanwezigheid van een brede familiekring, van een grotere groep van collega’s, bekenden en vrienden wordt noodzakelijk geacht. In het ritueel drukt men de verwachting uit, dat men in de nieuwe situatie opnieuw wordt opgenomen in de groep. Maaltijdrituelen zijn in alle culturen aangewezen vormen om de onderlinge verbondenheid tot uitdrukking te brengen. Samen eten is een van de basisvormen van het bij elkaar horen. Mede hierom is maaltijdgedrag onder normale omstandigheden altijd geritualiseerd gedrag. Dat geritualiseerd gedrag vormt weer vanuit de behoefte aan verdubbeling de basis van maaltijden waarmee men iets wil vieren en van religieuze maaltijdrituelen.

Inhoud

Een van de gedragsvormen van dieren, die het sterkste doen denken aan ritueel is het baltsgedrag: de bewegingen, waarmee het mannetje en het vrouwtje elkaar benaderen rond de paring. Bij sommige diersoorten heeft dit gedrag iets van een dans. Het patroon, dat deze bewegingen volgen, wekt de indruk, dat er meer aan de hand is dan pure functionaliteit. Behalve de vaste vorm maakt juist dat ‘meer’, dat we aan functioneel gedrag een ritueel moment onderkennen. Allereerst interpreteren we de dansbewegingen als een uitdrukking van de aan­ trekkingskracht van de geslachten en van de lustgevoelens, die daarmee gepaard gaan. Aan de uiterlijke bewegingen lezen we een innerlijke gemoedsbeweging af. Verder lijken die bewegingen niet direct en spontaan, maar ingestudeerd en ge-kunst-eld. Juist vanwege die kunstigheid van de vorm kennen we aan der­ gelijke bewegingen een ritueel moment toe.

Bij verliefdheid ontstaat tussen mensen net als bij het dierlijk gedrag een spel van kunstige bewegingen. Het is dan wel geen clans, maar toch een spel van aandacht wekken en aandacht geven, van zich laten zien en zich weer ver­ hullen, van kijken en niet kijken, van over en weer toenadering en terugtrekking. Verliefden weten van elkaar dat ze dat spel spelen. Ze spelen het bewust. En af en toe vieren ze dat: ze geven elkaar cadeaus, schrijven elkaar lieve woorden, gaan uit eten, dansen samen. Als ze besluiten samen te gaan leven, grijpen ze bijvoorbeeld terug op dat oude gebruik om elkaar ringen te geven. Dat doen ze dan Of in de intimiteit van een samenzijn met zijn tweeën of met de uitbundigheid van een groot feest. Ook hier heeft er een vloeiende over­ gang plaats van geritualiseerd gedrag naar een afzonderlijk geheel van rituele handelingen.

Het ligt in de aard van de mens zijn gevoelens en gemoedsbewegingen vorm te geven in uiterlijke gedragingen, gebaren en handelingen. Wie zich verdrietig voelt zal dat moeilijk voor zich kunnen houden. Mogelijk zal zo iemand tranen niet kunnen bedwingen. Misschien zal hij zich terugtrekken bij mensen, waarin hij veel vertrouwen stelt. Misschien wil hij juist alleen zijn en gaat hij kontakten uit de weg. Hij trekt zich terug in zichzelf, sluit zich af in een eigen plekje. Zijn gedrag gaat op en neer tussen ritualisering en ritueel. Bij een overlijden hullen de directe nabestaanden zich in een bepaalde sfeer, die in uiterlijke vormen wordt vertaald: zich even afzonderen uit de buitenwereld, bij elkaar zijn, het lichaam van de overledene bezoeken. In die vormen kan het verdriet als het ware enige tijd onderdak vinden. Veel van wat op zo’n moment wordt gedaan verdient de naam ritueel. Dergelijke handelingen monden uit in een expliciet ritueel geheel: de begrafenis. Sommige culturen zetten het huilen al om in een apart ritueel moment bijvoorbeeld door het inschakelen van klaagvrouwen. Zo werpt het eigenlijke begrafenisritueel zijn schaduw vooruit. Dat kan bijvoorbeeld ook gebeuren door tekens aan te brengen aan het huis van de overledene, zoals eertijds het plaatsen van een kruis bij de voordeur. Het rituele geheel bestaat uit allerlei deel-rituelen.

Zonder een zekere ritualiteit kan het verdriet niet tot zichzelf komen. Toch zijn rituelen niet zozeer een uiting van gevoel, alswel een mogelijkheid tot gevoel. Ze bieden praktisch en concreet aan het gevoel de ruimte om te zijn. De uiting van het gevoel is belangrijk, want zonder band met het gevoel wordt een ritueel gekunsteld. Maar in het ritueel gaat het er meer om, dat het gevoel een vorm krijgt om zich te uiten. Als rituelen alleen gevoelsuiting zijn, helpen ze het gevoel niet verder. Het gevoel wil ook gewekt worden. Het wil een spiegel voorgehouden krijgen, waarin het zichzelf kan zien om zich in die ontmoeting te kunnen herkennen en aanvaarden. Het individuele gevoel wil zich als het ware door een algemeen gevoel laten richten. Het wil herkend worden.

Rituelen zijn expressie van gevoel en tegelijk representatie: ze weerspiegelen een collectief levensgevoel. Ze halen daarmee het gevoel weg uit individuele betrekkelijkheid en zijn psychische gesteldheid. In geval van verdriet roepen ze het menselijk bestaan op als een verdrietig bestaan. Leven is hoe dan ook pijn en lijden. Het is geconfronteerd worden met ziekte en tegenslag, met verval en vernedering, met ouderdom en dood. In het hart van het leven huilt een oerverdriet. Dat verdriet wordt door het ritueel in geëigende vormen voorgehouden aan de huilende mens. Belangrijke rituelen uit de geschiedenis van de mensheid voeren de dood, de ondergang en de opstanding van een godheid ten tonele, zodat de treurenden zich daaraan kunnen spiegelen en hun verdriet de plaats en de waarde krijgt die het toekomt. Ook plezierige gevoelens krijgen hun spiegel. Huwelijksrituelen voeren de geslachtsgemeenschap ten tonele van een hemelgod en een aardgodin, waaruit dan heel de schepping ontstaan is. Ze vieren de creatieve oerkracht van de geslachten, die aan de huwenden als speelruimte wordt voorgehouden. Rituelen voeren de individuele gevoelens terug naar hun oorsprong. Ze beelden uit waar in het menselijk bestaan de basis ligt van alle gevoelens. Niet het gevoel zelf krijgt vorm, maar de basis van het gevoel.

DEFINITIE

De definitie van ritueel, die zich vanuit het voorgaande aandient, is in eerste instantie heel ruim. Het stereotype gedrag van dieren vertoont rituele trekken. Alledaagse gewoonte handelingen, die in het verlengde liggen van dat stereotype dierengedrag doen dat ook. Kenmerkend voor al deze handelingen is een op herhaling gebaseerd, vast patroon van handelen. Handelingen die dit gewoontegedrag expliciet maken, zoals gebeurt bij wat met ‘houdingen’ werd aangeduid hebben ook iets van een ritueel. Vervolgens kunnen dergelijke ‘houdingen’ zo worden uitgevoerd, dat dat weloverwogen en doelbewust in zijn werk gaat vanuit een moment van stilstaan. En dan kan er zonder meer van ritueel (gedrag of handelen) worden gesproken. Hier gebeurt wat ten voile de naam ritueel verdient. Tenslotte zijn er de uitgewerkte (religieuze) rituelen. Over het algemeen wordt alleen voor deze laatste het begrip ritueel gebruikt Maar deze rituelen zijn niet te begrijpen zonder geritualiseerd gedrag en alledaagse rituele ‘houdingen’. Zonder deze twee is er geen uitgewerkt religieus ritueel mogelijk. Zij bevatten de kern, die in officiële rituelen een uitgewerkte vorm krijgt. Het eigenlijke ritueel ligt echter tussen deze laatste en de rituele ‘houdingen’ in. Het is gebaseerd op dat moment van weloverwogen en doelbewust stilstaan.

Om te komen tot die kern van het ritueel ga ik opnieuw uit van een concreet en alledaags voorbeeld. In een gedicht beschrijft E. Hoornik een wandeling door de stad. Hij betrapt zich er op, dat hij af en toe in etalageruiten naar zijn spiegelbeeld kijkt. Als hij zich afvraagt, waarom hij dat doet, stelt hij vast: ‘om te weten of ik er nog ben ‘, alsof hij op zoek is naar een bevestiging van zijn persoon en zin persoonlijke levenssfeer. Deze wel erg voor de hand liggende constatering krijgt zijn ware betekenis in een ander gedicht uit de bundel met de veelzeggende titel ‘De Dubbelganger’. Hoornik is tot de slotsom gekomen: ‘Mijn bestaan hier is een vreemd bestaan, het is god zijn en het zelf niet weten, het is hier zijn en zichzelf vergeten, ’t is van de een in de ander overgaan. Alle dingen moet ik dubbel maken’. De spiegel is een gewoon gebruiksvoorwerp, waar zo ongeveer iedereen dagelijks een of meerdere keren mee te maken heeft. Die handeling heeft meestal een duidelijke functie: het uiterlijk bekijken om het in orde te brengen. Maar bij tijd en wijle is er net als bij Hoomik meer aan de hand. De blik gaat als het ware door het uiterlijk heen en stelt vragen bij het innerlijk. Het gezicht in de spiegel is niet zo eenduidig als het er op het eerste gezicht uitziet, het is gecompliceerd en dubbelzinnig; uit de heldere ogen spreekt ook iets duisters. Een weggestopt verdriet dringt zich even op. Vergeten mislukkingen worden zichtbaar. Het voorbijgaan van de jaren laat zich zien. Soms gaan mensen voor de spiegel staan om voor een ogenblik zichzelf in de ogen te kijken. Dat bewust omgaan met het spiegelbeeld geeft de kern weer van wat een ritueel is

Die kern is, dat een mens expliciet vorm geeft aan zijn kijken naar en zien van zichzelf in zijn gewone doen en laten. Daarbij staat hij stil bij de gelijkenis tussen zijn eigen bestaan en dat van alle mensen, alle levende wezens zelfs. En die gelijkenis ontdekt en aanvaardt hij dat het bestaan een dubbelzinnig bestaan is. De spiegel in huis, de etalageruiten langs de straat, het water van een gracht: het zijn spiegels in de letterlijke zin van het woord. In figuurlijke zin kan alles een spiegel worden. Als de dichter Fr. van Eeden in een bekend gedicht over zijn liefde voor de waterlelie spreekt, kijkt hij in die bloem naar de dubbelheid van het bestaan. Want aan de ene kant keert ze haar kroon wit en helder naar het licht en aan de andere kant strekt ze haar wortels uit naar de donker-koele vijvergrond. Als hij verder zegt, dat de bloem peinzend rust op het watervlak en even alle wensen vergeet, spreekt hij tegelijk over de stemming, die in zijn eigen binnenste heerst. Fr. van Eeden ‘heeft iets met’ die waterlelie; ze is tot spiegel geworden. De handeling van het kijken naar de bloem en de communicatieve weerspiegeling tussen mens en bloem is geworden tot een ritueel

De waterlelie is een bekende bloem, die voor heel wat mensen een zekere bekoorlijkheid heeft. Maar het zit hem niet in het mooi zijn van een bloem. Iemand anders, zoals de dichter J. van Nijlen, zal zijn bestaan veel meer herkennen in de cactus, die hij koestert in de vensterbank. Of misschien ziet weer iemand anders net als Van Gogh op het bekende schilderij zijn leven weerspiegeld in een paar afgetrapte schoenen. Spiegelen doen vooral alledaagse dingen. Bovendien is het spiegelen diep geworteld in elementaire menselijke handelingen. Het is oeroud, zoals vooral blijkt uit de fascinatie van de waterspiegel en de oude mythische verhalen, zoals van Narcissus over de werking van het water. Maar wat de mens voor zich zag in de waterspiegel, beleefde hij daadwerkelijk in de wisselwerking – die een vorm van weerspiegelen is – met wat zich in zijn omgeving bevindt en afspeelt. In die wisselwerking realiseert hij zijn opgenomen zijn in het omringende geheel. In het ritueel brengt hij de gelijkenis tot uitdrukking met zijn omgeving, daarmee gehoor gevend aan een drang,

die hem ingeschapen is en die hij meegekregen heeft van zijn voorouders. In die zin zijn de basisvormen van het ritueel oeroud. Nieuwe rituelen kunnen alleen herhalingen en nabootsingen zijn van die oeroude vormen, die zich in het lange selectie-proces van dier naar mens hebben vastgezet

Een mooi voorbeeld van rituelen in de zin van stilstaan bij gelijkenis en verwantschap zijn de talloze wijdingen en zegeningen die door de RK Kerk beschreven zijn in het Rituale Romanum. Van de morgen tot de avond en het hele jaar door kon de katholiek zijn dagelijks leven larderen met deze kleine ritueeltjes, die vaak uit niet meer dan een kort gebed bestaan. Al die zegeningen van tijd en plaats, van huis en hof, van akkers en wegen, van dieren en gewassen, van graanschuur en ploegschaar, van spijs en drank, van vuur en water, van brug en schip wezen de mens op zijn wisselwerking met al deze dingen. In feite leende alles uit de dagelijkse omgeving zich om door woord en gebaar tot spiegel te worden gemaakt van die onoplosbare dubbelheid, waarin het hele leven is gevangen. Jammer genoeg zijn al deze rituelen in onbruik geraakt. Jammer alleen al, omdat ze duidelijk maken, hoezeer een ritueel in wezen iets heel gewoons en alledaags is. Rituele zijn eerst en vooral die alledaagse gedragingen, waarin even expliciet wordt gemaakt, dat een mens zich spiegelt aan al wat buiten hem is, uiteindelijk aan het grote geheel

Zo heeft deze beschouwing over het ritueel als vermenselijkt instinct geleid tot een uitwerking van de eerder gegeven definitie van het ritueel

Het ritueel is een speciaal vormgegeven en op herhaling gebaseerd, vast patroon van handelen, dat bewerkt en tot uitdrukking brengt, wat een mens beschouwt als horend bij zijn eigen levenssfeer en als bevestiging van zijn eigen identiteit.

Slot

Wat het voorgaande vooral wil duidelijk maken is, dat rituelen hele gewone menselijke reacties zijn. Iedereen vertoont ze. We zijn allemaal ritualisten en dat zijn we al van voordat we konden praten. Omdat we zo zijn is het vanzelfsprekend, dat we ook tot het maken van officiële rituelen komen. Maar die lijken altijd op het rituele moment in het alledaags gedrag. Dat betekent voor iemand die ‘iets met rituelen wil doen’, dat hij aansluiting moet zoeken met het alledaags gedrag. Voor iemand, die ‘met mensen wil werken’, betekent het, dat hij attent moet zijn op de rituele momenten in iemands dagelijks leven. Die momenten spreken uit welke plaats men zich toedenkt in de concrete wereld om zich heen. En gevoel en kennis voor dit rituele aspect van ons bestaan is natuurlijk nuttig voor iedereen, als hulp om jezelf (je eigen gedrag), de anderen (hun gedrag), je omgeving (de regels/gebruiken in die omgeving) en de wisselwerking daartussen beter te doorzien.

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie