-de wereld van sophie (ob)

Les 1  De natuurfilosofen

Soms vraag ik me wel eens af hoe het geweest zou zijn als ik niet in de 21e eeuw leefde, maar in de tijd van de Grieken geleefd zou hebben. Hoe stonden de mensen van die tijd in de wereld?
Hoe zag hun dagelijks leven eruit? Wat vonden zij toen belangrijk? Wat waren voor hen belangrijke vragen?

Nu is van de Griekse cultuur veel overgeleverd. Dat was echter slechts het erfgoed van een elite. Zij konden schrijven en hun gedachten doorgeven. Maar van ‘de gewone man’ zijn geen boeken
overgeleverd.

We krijgen wel een beetje een beeld van de gedachten van die tijd door naar de zogenaamde natuurfilosofen te luisteren. Wat vertellen zij over hun wereldbeeld?  Wat zijn de vragen die zij stelden?

In de eerste plaats leefden zij dicht bij de natuur: ze keken om zich heen en verwonderden zich over alles wat ze zagen. De belangrijkste vraag voor hen was niet zozeer hoe alles ontstaan was, want
zij zagen de wereld als gegeven. Wat hen wel interesseerde, was de vraag, of er één oerstof was, waaruit alles was afgeleid; ze waren op zoek naar de meest oorspronkelijke vorm, welke stof(fen) vinden we overal in terug? Wat is de basisstof van het leven?

Je gaat in deze lessen op zoek naar antwoorden van natuurfilosofen over de ‘oersoep’, maar natuurlijk ook naar je eigen antwoorden.

1 Lees voor jezelf blz. 38 t/m 54 over de natuurfilosofen.

Schrijf de drie vragen op die Sofie aan het begin van het hoofdstuk krijgt.

  1. Schrijf voor jezelf op, wat je zelf als antwoord zou geven en waarom  één of meerdere van deze vragen vreemd zijn, op het eerste gezicht.
  2. Waarom kan het denken van de natuurfilosofen als ‘wetenschappelijk’ geduid worden?
  3. Schrijf de drie filosofen van Milete op en schrijf erachter met welk onderwerp ze zich bezighielden.
  4. Parmenides en Heraclites zijn het niet met elkaar eens. Waarom niet?

(je mag niet overschrijven, maar moet in eigen woorden antwoorden!)

  1. Wat is de oplossing van Empedocles op het probleem van Parmenides en Heraclites?
  2. Hoe ziet Anaxagoras de dingen om hem heen; welke verklaringen geeft hij?

2. Bediscussieer
in tweetallen (hooguit met zijn drieën) de volgende vragen /stellingen.
Van elke discussie komt er een verslag in je logboek.

  1. De onderwerpen waar de natuurfilosofen zich mee bezighielden, zijn achterhaald.
  2. Religie en wetenschap sluiten elkaar uit.
  3. Beantwoord de drie vragen die Sofie krijgt aan de hand van de informatie die je in dit hoofdstuk hebt gelezen en licht jullie antwoord toe.
  4. Voer een Socratische discussie over de oerstof / het onstaan van de dingen (de vraag mag je samen bedenken).
  1. Evalueer deze les aan de hand van de bekende vragen:
  1. Wat heb ik geleerd? (hoezo niks 😉 ?)
  2. Wat vond ik van deze les en waarom?
  3. Tenslotte: bedenk waarom de theorieën van de natuurfilosofen vandaag de dag nog actueel zijn.

 Les 2 Aristoteles

Ordenen,
regelmaat aanbrengen in dingen, opruimen, selecteren; we doen het allemaal in
meer of mindere mate. Maar wist je dat die ordening in de natuur bedacht is
door de filosoof Aristoteles?

Hij
leefde in de tijd van Socrates en Plato in de tijd van de Grieken. Zijn
ordening van de natuur is dus al heel oud!

Aristoteles
is daarom alleen al heel actueel vandaag. Maar hij heeft nog meer belangrijke
zaken ontdekt, die je kunt lezen in de bijgevoegde stencils uit het boek van
Sofie.

Als
je dat gedaan hebt, maak je de onderstaande vragen en opdrachten; succes!

  1. Ga
    naar de mediatheek en zoek op een computer achtergrondinformatie over
    Aristoteles; deze opdracht mogen vier leerlingen tegelijk doen, dus als je nog
    niet aan de beurt bent, ga je vast verder met B en C.
  1. 1.
    Wat is de ideeënleer van Plato?

2. Wat houdt de natuurfilosofie van
Aristoteles in?

3. Op welke manier legt Aristoteles de
basis voor de logica?

4. Plato zegt, dat alles ‘stroomt’ ,
wat bedoelt hij daarmee?

5. Waarin is Aristoteles het niet eens
met Plato? Met wie van de twee ben jij het eens en waarom?

6. “Aristoteles dacht, dat zo alle
dingen in de natuur een potentiële mogelijkheid bezaten om een bepaalde vorm te
realiseren of te volbrengen”’.
Hoe dicht zit Aristoteles bij de hedendaagse opvatting met betrekking
tot stamcellen?

Wat vind je zelf van de mening van
Aristoteles? Licht je antwoord toe.

7. Welke vier oorzaken onderkent
Aristoteles in de natuur?

8. Op welke manier brengt hij een
ordening in de natuur aan?

9. Welke opvatting heeft Aristoteles
over de ethiek?

  1. 1.
    Wat heb je geleerd?

2. Wat is je mening over Aristoteles’
filosofie? Leg je mening
uit.

3. Wat is de relatie tussen de
filosofie van Aristoteles en onze opvatting van kijken naar de natuur? (denk
aan de lessen biologie).

 

 

 

 

Les 3  Descartes

Hoe
weet je nu zeker dat je iets weet? Hoe weet je zeker dat je bestaat? Hoe weet
je zeker dat je zintuigen je niet bedriegen, of misschien heeft je verstand het
wel mis, of de mensen om je heen…

Een
lastige vraag, ook om te beantwoorden. Je zou kunnen zeggen, dat je helemaal
vertrouwt op je ogen: je ziet alles om je heen en dus weet je zeker dat je er
bent. Anderen zeggen dat ook, dus waarom zou je twijfelen?

Maar
als je droomt, denk je ook soms dat dat echt is: hoe weet je dan zeker dat je
‘echte’ bestaan geen droom is en dat je droom werkelijkheid is?

Duizelt
het je al? Dan hoop ik dat door het bestuderen van Descartes een aantal vragen
hierboven voor je beantwoord worden en dat je ook zelf actief op zoek gaat naar
de zekerheid van het bestaan.

  1. 1.
    Leg uit waarom Socrates en Descartes allebei

rationalisten zijn.
2. Waarom kunnen we volgens Descartes onze zintuigen niet
vertrouwen?
3. Waar was Descartes wel helemaal zeker van? (drie dingen)
4. In
hoeverre gaan bij Descartes geloof en wetenschap
samen?

  1. 1.
    ‘Hoe beter je iets kunt beredeneren, hoe zekerder je bent dat iets bestaat’,
    aldus Descartes.

Is dat zo, volgens jou? Leg uit waarom
wel/niet. Op welke manier kun je wel zeker zijn dat iets bestaat?

2. ‘Iets niet weten is gewoonlijk een
stadium op weg naar nieuwe kennis.’

Leg deze zin uit en schrijf op of je
het er wel of niet mee eens bent en waarom.

3. Descartes hield zich bezig met de
zekerheid van onze kennis en de relatie tussen ziel en lichaam.

Leg uit op welke manier Descartes
zeker is van zijn kennis en hoe hij de relatie ziet tussen ziel en lichaam.

  1. 1.
    Schrijf alle antwoorden in je logboek.

2. Wat heb je geleerd?

3. Wat vind je van de standpunten van
Descartes met betrekking tot het bestaan van de mens en de relatie tussen ziel
en lichaam? Leg uit!

 

 

 

 

 

 

Les 4    Kant

Kant
leefde in de 18e eeuw in het plaatsje Koningsbergen. Hij heeft heel
veel invloed gehad op de filosofie en het huidige denken. Eén van zijn
uitspraken was namelijk, dat wanneer je niet wist wat je moest doen, je zo
moest handelen, als je zou willen dat de meeste mensen dat zouden doen. Als
voorbeeld kun je dan nemen, dat je niet steelt, omdat het beter is voor
iedereen wanneer de meeste mensen niet stelen.

Vandaag
krijg je vragen over Kant te beantwoorden. Ze zijn lastig, maar daarmee niet
minder interessant.

  1. In welke
    twee betekenissen kan het woord ‘filosoof’ gebruikt worden?
  2. Wat is a.
    een rationalist; b. een empirist?

2b. Welke van de twee is Kant en
waarom?

  1. Hoe ziet
    Kant de begrippen van tijd en ruimte?
  2. Wat is
    het verschil tussen ‘das Ding an sich’ en ‘das Ding für mich’?
  3. Welke
    twee omstandigheden beïnvloeden de manier waarop mensen de wereld opvatten?
  4. Waarom
    kunnen we nooit met zekerheid iets zeggen over een vraag als ‘waar komt de
    wereld vandaan’?
  5. Waarom is
    het zowel zinvol om te zeggen dat de wereld wel als geen begin zou hebben?

7b. Wat denk je zelf en waarom?

  1. Waar rede
    en ervaring tekort schieten, ontstaat een lege

ruimte: daar is plaats voor het
geloof.

Wat denk je hier zelf van en waarom?

  1. Wat is
    postuleren? (blz. 336) en wat postuleerde Kant (3

dingen).

10.Wat verstaat Kant onder de
‘praktische rede’?

11.Hoe moeten we volgens Kant in
concrete situaties
handelen? (hij noemt twee regels)

12.Geef je mening over de filosofie
van Kant.

13. Probeer de uitspraak van Kant die
hij doet volgens zijn
grafsteen uit te leggen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Les 5  Hegel

Hegel
was een Duitse filosoof die leefde in de tijd van de Romantiek (18e
eeuw). Nu moet je daarbij niet denken aan mensen die de hele tijd romantisch
met een glaasje wijn en een kaarsje aan elkaar de hele dag diep in de ogen
zaten te kijken….. De mensen die in die tijd leefden, legden veel nadruk op het
gevoel: ze vonden het belangrijk om hun gevoelens te laten spreken als ze
dingen moesten doen. Als hun gevoel ergens achter stond, dan was het goed.

Hegel
stelde dan ook, dat de enige kennis die wij kunnen verkrijgen subjectief is,
dus eigenlijk ieder voor zich; er is geen algemeen geldende waarheid te vinden
in de mens. Hij vond die algemeen geldende waarheid wel ergens anders en daar
ga je nu over lezen.

A.

1.
Wat roept het woord ‘Romantiek’ bij jou op?

2.
Wat is, denk je, het kenmerkende voor de Romantiek in die periode van de
geschiedenis? (gebruik voor de beantwoording ook je stencils over Hegel!)

3.
Wat bedoelt Hegel met ‘wereldgeest’?

4.
Wat is de filosofie van Hegel?

5.
Leg uit waarom Hegel beweert, dat het enige vaste punt dat we hebben, de
geschiedenis zelf is.

6.
Volgens Hegel krijgt de mensheid steeds meer zelfkennis en ontplooit zich
steeds verder. Wat denk je zelf? Leg uit.

7.
Wat is ‘dialectische ontwikkeling’? Leg dit begrip uit met behulp van de
woorden ‘these’, ‘synthese’ en ‘antithese’.

8.
Schrijf zelf een voorbeeld van zo een ontwikkeling op (zelf verzinnen, niet uit
je stencils halen).

9.
Leg de dialectiek van Hegel uit aan de hand van de ontwikkeling van de
vrouwenemancipatie.

10.
Hoe vindt de wereldgeest zichzelf volgens Hegel? (hij beschrijft drie stadia;
schrijf die op en leg ze uit).

B.

1.
Wat vind je zelf van de filosofie van Hegel? Leg je antwoord uit.

2.
Heb je (n)iets aan de filosofie van Hegel? Waarom wel / niet?

3.
Op welke manier bereidde de filosofie van Hegel de weg voor Hitler en WO II?

4.
Schrijf alle antwoorden in je logboek, beargumenteer goed en leg al je
antwoorden duidelijk uit.

5.
Tenslotte: wat heb je geleerd?

Les 6  Darwin

Waarschijnlijk
heb je bij filosofie nooit gedacht aan het feit, dat Darwin een keer behandeld
zou worden. Dat hoort toch bij biologie?

In
eerste instantie wel, omdat hij het over het planten- en dierenrijk heeft. Maar
als je verder kijkt, zie je, dat hij door het plaatsen van alle levende soorten
in categorieën wel heel dicht in de buurt van Aristoteles komt. Bovendien heeft
hij geprobeerd om het ontstaan van het leven te verklaren en dat komt wel heel
dicht in de buurt van levensbeschouwing. Vandaar Darwin ook een plekje in de
rij van belangrijke filosofen krijgt.

Darwin
was een Engelsman en leefde in de 19e eeuw. Hij studeerde niet hard
(er is nog hoop voor sommigen…), maar hij was altijd druk bezig met zijn hobby:
kevertjes verzamelen. En dat voor iemand die eigenlijk dominee had moeten
worden!

Hij
was van jongs af aan heel erg geïnteresseerd in de natuur en hem vielen altijd
dingen op; bijvoorbeeld verschillen tussen twee vogels van dezelfde soort. Het
intrigeerde hem, hoe die verschillen konden ontstaan.

Wellicht
vraag jij je ook wel eens zulke dingen af en dan ben je bij Darwin aan het
goede adres. Ook heeft hij heel veel stof doen opwaaien in de kerk, omdat zijn
theorie niet klopte met het geloof in een God die alles geschapen had. Kortom,
genoeg om over na te denken.

A.

1.
Waarom heeft Darwin een plek binnen de geschiedenis van de filosofie?

2.
Wat is naturalisme?

3.
Waarom was de reis naar Zuid-Amerika de belangrijkste gebeurtenis in het leven
van Darwin?

4.
Schrijf de titel op van het belangrijkste werk van Darwin en leg deze titel in
stukjes uit. Het is de bedoeling dat je dat in eigen woorden doet en de hele
tekst over Darwin gebruikt.

5.
Waarom is de evolutietheorie van  Darwin
niet verenigbaar met het christelijk geloof? Leg uit.

6.
Welke ontdekkingen en observaties pleiten vóór een evolutietheorie?

7.
Schrijf de samenvatting op van de evolutietheorie van Darwin. Wat vind je zelf?
Leg je mening uit.

8.
Waarom delen Adam en Eva hetzelfde lot als bijvoorbeeld Roodkapje, volgens
Alberto?

9.
Wat houdt het neodarwinisme in?

10.
Aan welke twee voorwaarden moet de ‘oersoep’ voldoen, wil er leven in kunnen
ontstaan? Wat is jouw mening hierover? Licht je antwoord toe.

11.
Wat is de relatie tussen de theorie van Darwin en de citaten (gedichten) aan
het einde van het hoofdstuk?

B.

1.
Wat heb je geleerd?

2.
Waar ben je het wel of niet mee eens en waarom? Leg je mening uit.

3.
Welke argumenten (minimaal 2) zou je voor een scheppingstheorie kunnen
bedenken? Leg je argumenten ook uit.