SAMENVATTING

3 ETHISCHE (= filosofische) BENADERINGEN (DEUGDETHIEK, UTILISME, PLICHTSETHIEK)

D: Het goede doen aanleren (nadenken over het midden en de uitersten; de juiste houding verinnerlijken; karaktervorming)

U: Zoveel mogelijk goed voor zoveel mogelijk mensen (afwegen; doel heiligt de mindellen)

P: Het goede nastreven (intentie telt; niet het resultaat; bv gulden regel of (filosofisch gezegd) het categorisch imperatief (Kant))

EIGENLIJK KUN JE ZEGGENDAT DE ETHISCHE BENADERINGEN NEERKOMEN OP BEWUST EN SYSTEMATISCH NADENKEN OVER (EN STRUCTUUR AANBRENGEN IN)BESTAANDE MORAALSYSTEMEN.

Moraalsystemen: hoe binnen een cultuur, religie of levensbeschouwing (inclusief niet-godsdienstige levensbeschouwingen zoals humanisme, socialisme, liberalisme) over goed en kwaad gedacht wordt; hoe (gedachten over) waarden en normen vorm krijgen. Let op: een moraalsysteem is altijd levensbeschouwelijk; niet altijd godsdienstig.

Waarde: belangrijke principes; opvattingen over wezenlijke zaken.

Norm: regels vaak afgeleid van waarden. Bv waarde ‘opvoeden is gericht op zelfstandigheid ‘ > norm: leerlingen steeds minder controleren . Kan ook andersom; altijd met 2 woorden spreken = norm > zo leer je de waarde van respect voor de meester.

zie ook:
1
wat is jouw waardensysteem? Een opdracht

2
ACHTERGRONDINFORMATIE 1

 

  1. 2014 6 | scholierensite

Plaats een reactie