…En denken! Bildung voor leraren

door: Gerard van Stralen & René Gude
 ISVW-uitgevers Leusden, 2012. ISBN: 9789491224126, 408 pagina’s, € 27,50.

Dit boek, een initiatief van de lerarenopleiding van de Hogeschool Utrecht, verdient een recensie in een tijdschrift voor leraren godsdienst en levensbeschouwing, een tijdschrift waar vorming (Bildung) regelmatig onderwerp van reflectie is. Het kiest allereerst positie in het ‘eeuwige’ debat over wat we in onderwijs willen bereiken. De grote diversiteit aan bijdragen illustreert dat de, in de afgelopen decennia steeds meer ondergesneeuwde pedagogische onderwijsdoelen die vallen onder de paraplu die ook wel “Bildung” wordt genoemd, geen apart vak vormen, (en daarom) niet de onderscheidende identiteit van het schoolvak levensbeschouwing kunnen funderen, noch helpen de bijdrage van ons vak aan het curriculum te verduidelijken. Ten tweede schetst René Gude in een van de inleidende artikelen een helder kader dat zeker zinvol kan zijn om de diverse vakdoelen en inhouden van het vak levensbeschouwing / godsdienst te verhelderen. Ten derde is het een mooi voorbeeld van hoe praktijk en reflectie op elkaar betrokken kunnen worden op een manier die de geforceerde praktijkonderzoeken die tegenwoordig verplicht onderdeel zijn van de (eerstegraads) lerarenopleidingen in een donkere schaduw plaatsen. Daar zorgt de mede-uitgever wel voor: de Internationale School voor Wijsbegeerte. De ISVW is sinds 2001 door René Gude een bloeiend centrum geworden voor praktische filosofie.

De Griekse agora als voorbeeld
Kader voor het boek is het agoramodel van Gude. Gude verbindt de (klassieke) filosofie aan (het ontstaan van) Griekse steden. Op de agora (centrale plein, markt) gaven vrije burgers in openbaarheid vorm aan het maatschappelijke publieke samenleven. Tegelijk ontstonden vier andere plekken waar die burger in zijn vrije tijd diverse vaardigheden oefende voor het eigen welbevinden en de onderlinge sociale omgang: academie, arena, tempel en theater. In het theater leerde je inlevingsvermogen (empathie). In de tempel leerde je vieren (en verzoenen met) wat je (niet) hebt, ook wat je niet begrijpt en overkomt (lot, tijd). In de arena leerde je samenwerken en hoe je eervol wint en verliest. In de academie leerde je op drievoudige wijze denken en kennis ontwikkelen: kennis van de wereld (fysica, wetenschap), van hoe we elkaar verstaan (logica) en van wat ons te doen staat, waar het naartoe moet, van goede naar betere gewoontes (ethica).

Van Stralen heeft het daarom in het boek over vormingsdoelen gericht op empathie, rechtvaardigheid, grootmoedigheid en intelligentie. Het agoramodel gaat dus niet zozeer over de publieke ruimte, maar met name over de vier instituties waarin de mens participeert in wat Gude de vier trainingsprogramma’s noemt waarmee je oefent voor het ‘echte’ leven. Het model benadrukt met deze trainingsprogramma’s de breedte van de vormingsprogramma dat ten grondslag ligt aan onze (maatschappelijke) menswording. Filosofie, wetenschap, sport, theater en religie zijn praktijken die plaatsvinden buiten de agora, maar horen bij de mens. Dit inzicht geeft een zinvolle richting aan denken over Bildung in het onderwijs.

Bildung met een kleine letter
Het boek onderscheidt aan Bildung vaak twee aspecten. Co-redacteur Van Stralen spreekt over realistische versus humanistische vorming, over efficiëntie en (maatschappelijk) nut versus zelfontplooiing en zelfstandig denken. Ook is er de tweedeling hetero- versus autodidactiek: vorming van buitenaf (disciplinering) en ontwikkeling van binnenuit (zelfvorming). Gude wijst op het onderscheid Ausbildung en Bildung. De klassieke Bildung is, aldus Gude, in de vroegmoderne tijd verdrongen door Ausbildung. De 19e-eeuwse {romantische (?)} Bildungs revival, gedragen door denkers als Von Humboldt, Goethe, Schiller e.a., heeft echter niet kunnen voorkomen dat ook in de 20e eeuw het beroepsvormende aspect dominant is gebleven. Gude’s pleidooi (en dat van vele andere auteurs die hun bijdrage aan dit boek geleverd hebben) komt er dan ook op neer dat wat al eeuwen aanwezig is, weer naar voren moet komen.

Uit de opzet van het boek blijkt wel een belangrijke verandering ten opzichte van de klassieke oudheid. Gude plaatste Bildung, de vier trainingsprogramma’s van de klassieke grieken, in eerdere publicaties (bv in zijn samen met Daan Rovers gemaakte inleiding in (de geschiedenis van) de filosofie) buiten de agora. Slaven zorgden toentertijd voor productie, voor het uitvoeren van allerlei werk. Tegenwoordig lijkt de economie in alle levenssferen doorgedrongen, is werk een plek van zelfverwerkelijking en onderwijs een zelfstandig op output gericht productie-instituut. Daarom lees je na de inleidende artikelen van de redactie eerst over vorming in de werksfeer.
Maar alle veertig auteurs schrijven hun artikelen met het (aangepast?) agoramodel in hun achterhoofd. En na de bijdragen over vorming en werk gaat het bijvoorbeeld over recht, burgerschap en later ook over de training via sport, cultuur, religie en wetenschap, de vier ratingsprogramma’s die de kern vormde van de eerste versie van zijn agoramodel. In het boek zijn langere essays opgenomen van grote namen als Sloterdijk (zijn ‘sferen’ lijken model te staan voor Gude’s agoramodel), maar ook korte teksten van bestuurders en opleiders.

Met het agoramodel maakt het boek in elk geval duidelijk dat bildung een integraal onderdeel is van onderwijzen en opvoeden, dus van alle vakken. Mede daarom schrijft men het liever zonder hoofdletter.

Willibrord van den Besselaar