antwoorden op gewone opdrachten

Paragraaf 1 Inleiding

Opdracht 1, p. 119

De definitie van euthanasie in het theorieboek luidt: euthanasie is het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander (de arts) dan de betrokkene, op diens verzoek. In deze omschrijving kun je vier kenmerken onderscheiden:

1. opzettelijk levensbeëindigend handelen

2. op uitdrukkelijk verzoek

3. van de patiënt zelf

4. door een ander (de arts).

Maak voor alle vier de kenmerken afzonderlijk duidelijk waarom we niet meer kunnen spreken van euthanasie wanneer het betreffende kenmerk niet aan de orde is.

Antwoord

1. Als er geen sprake is van opzettelijk levensbeëindigend handelen, gaat het om een natuurlijke dood. Zo kan er iets misgaan bij het medisch handelen bijvoorbeeld bij een operatie maar dan gaat het niet om de dood als beoogd doel.

2. Als er geen sprake is van een uitdrukkelijk verzoek is er ook geen duidelijkheid of hier wel van een te rechtvaardigen handelen sprake is – en daar gaat het bij euthanasie uitdrukkelijk om. Het moet gaan om een vrij wilsbesluit van de persoon die wenst te sterven.

3. De wens van de omgeving speelt geen rol; het moet duidelijk zijn dat de patiënt zelf dood wil. Zo niet dan wordt doden tot moord en kunnen we niet meer van euthanasie spreken.

4. Van euthanasie is pas sprake als een arts (niet een slager – vergelijk verdiepingsopdracht 1) medisch handelt om de persoon te laten overlijden. Alleen de arts is hiertoe gerechtigd en kan als hij zorgvuldig gehandeld heeft van rechtsvervolging ontslagen worden. Als de patiënt bij de euthanasie geen arts betrekt maar uitsluitend zelf handelend optreedt, is sprake van auto-euthanasie, eventueel van suïcide.

Opdracht 2, p. 119

Bekijk de onderstaande tabel. Kun je zeggen dat de scheidslijn tussen voorstanders en tegenstanders van euthanasie strikt loopt tussen mensen die in God geloven en mensen die geloven dat God niet bestaat? Bestu­deer daartoe onderstaande gegevens.

Land Geloof in God   Is euthanasie geoorloofd?  
    Nee Weet niet Ja
Nederland Ja 25 26 49
België Ja 34 29 38
Duitsland Ja 57 18 25
Denemarken Ja 29 21 51
Zweden Ja 32 26 42
Italië Ja 60 21 19
Nederland Nee 7 13 80
België Nee 10 26 63
Duitsland Nee 44 20 35
Denemarken Nee 12 18 70
Zweden Nee 22 25 53
Italië Nee 27 22 51

Antwoord

Degenen die euthanasie geoorloofd vinden, treffen we niet slechts aan onder niet-gelovigen, maar ook onder gelovigen; zij die euthanasie niet geoorloofd vinden, scharen zich niet slechts onder de gelovigen, maar ook onder de niet-gelovigen. De grens van het geloof is niet die van de euthanasie ook al is het percentage tegen­standers hoger onder de gelovigen en het percentage voorstanders hoger onder de niet-gelovigen.

 

Paragraaf 2 Geschiedenis van het denken over zelfdoding en euthanasie

Opdracht 3, p. 121

Volgens Plato zit de mens (de ziel van de mens) opgesloten in het lichaam die een kerker of gevangenis is. Ook Thomas More speelt met dit beeld. Welke twee tegenstrijdige conclusies kun je verbinden aan deze voorstelling van lichaam en ziel als het gaat over een recht op zelfdoding?

Antwoord

1. Thomas More houdt de mogelijkheid open dat een mens zich bevrijdt uit deze gevangenis.

2. Plato gaf de gevangene niet dit recht; hij verbiedt in zijn phaedo de zelfdoding: ‘De mens is een gevangene, hij heeft niet het recht om de deur van de gevangenis te openen en te vluchten’.

Opdracht 4, p. 121

Voltaire (1694-1778) vroeg zich af: ‘Wat voor kwaad doet een mens de gemeenschap wanneer hij haar verlaat als hij haar niet meer kan dienen?’ Op welk argument van Thomas van Aquino reageert Voltaire hier? Antwoord

Voltaire reageerde (in negatieve zin) op het tweede argument van Thomas van Aquino. Dit argument hield in dat zelfdoding verboden was vanwege het nadeel dat de gemeenschap daardoor ondervond. Dat was een ongeldig argument, vond Voltaire. Iemand die de gemeenschap niet meer kan dienen, benadeelt de gemeenschap niet door er uit te stappen.

Opdracht 5, p. 121

a. Lees onderstaande tekst over Samuel von Pufendorf.

Ook de Duitse internationaal befaamd rechtsgeleerde Samuel von Pufendorf (1632-1694) ging in op de drie argumenten van Thomas van Aquino.

Met het eerste argument van Thomas van Aquino omtrent de plicht tot zelfbehoud was hij snel klaar. Die plicht bestond niet voor hem, omdat niemand een plicht tegenover zichzelf kon worden opgelegd. De plicht tot zelfbehoud was een plicht tegenover de maatschappij.

De enige relatie die Von Pufendorf met God legde was niet zozeer vanuit het derde, maar vanuit het tweede argument van Thomas van Aquino, het argument omtrent de relatie tussen zelfdoding en maatschappij. Zijn stelling was dat de mens door God geroepen was tot en bestemd voor het leven in dienstbaarheid aan anderen. Van hieruit kon hij zeggen dat de mens niet over een absolute macht over zijn leven beschikte. Maar dat was niet omdat die macht direct aan God toekwam, maar omdat de mens door God was geplaatst voor de opdracht om de maatschappij te cultiveren. Met andere woorden, de directe relatie van God met de mens was uit het zicht verdwenen, God was geworden tot een meer abstracte grootheid, die niet langer met elk uniek individueel persoon verbonden was, maar die met een algemeen vooruitziende blik de wereld had geschapen; binnen dat algemeen plan was de mens geplaatst om als sociaal wezen het leven met anderen te delen en zijn bijdrage te leveren tot het welzijn van allen.

Tot een algehele veroordeling van zelfdoding kwam Von Pufendorf niet: wie zichzelf doodt, doet de maatschappij geen kwaad, maar houdt op haar goed te doen.

b. Von Pufendorf gaat uit van een deïstische of misschien zelfs pantheïstische visie op God. Hoe blijkt dat uit het bovenstaande? Voor je antwoord kun je ook hoofdstuk 2 nog eens opslaan.

Antwoord

Het deïsme stelt dat er weliswaar een god of goden bestaan die het universum en de natuurwetten geschapen hebben, maar dat deze bovennatuurlijke actors daarna geen invloed meer uitoefenden op deze schepping. Pantheïsme is de leer dat God en de natuur één zijn. Het heelal is eerder een uitbreiding van Gods essentie dan een zelfstandige schepping. Het gaat hier, zoals Van Dale zegt, om de wijsgerige leer dat de wereld (de stof) en God identiek zijn, dat God het leven van het heelal zelf is.

De tekst laat zien dat Von Pufendorf God als een abstracte grootheid beschouwde die met vooruitziende blik (de Voorzienigheid) de wereld geschapen heeft om die wereld vervolgens aan de mens over te laten. In hoofdstuk 2 hebben we gezien dat in de loop van de verlichting God hooguit als schepper van de natuurwetten gezien kon worden maar niet als een god die ingrijpt in de natuurlijke gang van zaken.

c. Naar aanleiding van Thomas van Aquino en Samuel von Pufendorf kan men twee manieren onderscheiden om God in te brengen tegen zelfdoding. Hoe zien beide argumenten eruit?

Antwoord

Bij Thomas is het leven eigendom van God en de mens mag daar niet over beschikken. Bij Von Pufendorf heeft de mens een opdracht van God naar de samenleving. Daaruit zou men een verbod op zelfdoding kunnen afleiden (waarin Von Pufendorf overigens terughoudend blijft; David Hume ging hier verder zoals in het theorieboek duidelijk wordt).

Het argument van Von Pufendorf dat de mens een opdracht van God heeft gekregen om de maatschappij te cultiveren of humaniseren, wordt ook in onze tijd nog gebruikt. Zelfdoding wordt dan begrepen als het verzaken aan een goddelijke opdracht.

N.b.

Von Pufendorf geloofde niet in een leven na de dood waarin vergelding en beloning zou plaatsvinden; andere varianten van deïsme kennen wel een dergelijk onsterfelijkheidsgeloof.

Opdracht 6, p. 122

Tegen welke christelijke ideeën over lijden verzette Lionel Arthur Tollemache zich? Vergelijk daartoe de christe­lijke positie in de Oudheid en in de Middeleeuwen (Thomas van Aquino).

Antwoord

We hebben gezien dat vanuit de vroegste christelijke traditie aan lijden een zin en betekenis werd gehecht: menselijk lijden zuivert van zonden en men dient het lijden te begrijpen als ingebed in Gods alles omvattend plan met de wereld. Tollemache kent niets van een dergelijke zin toe aan lijden. Feitelijk stuit hij op de onver­enigbaarheid van het lijden met een geloof in een almachtige en goede God (het probleem van de theodicee). Zijn oplossing zoekt hij in een minder traditioneel godsbeeld.

De drie argumenten tegen de zelfdoding van Thomas van Aquino weerlegt hij: juist het rekken van een leven vol pijn gaat in tegen de natuur (1.), de maatschappij heeft geen belang meer bij een stervende (2.) en euthanasie kan geen aantasting van de eer van God zijn want God wil niet dat mensen lijden omdat hij een god van het heil is (3.)

Opdracht 7, p. 122

Ga terug naar paragraaf 1. Daar zie je dat ‘zelfdoding met doktershulp’ in Nederland onder de euthanasiewet valt maar een ‘laatstewilpil’ verboden is.

Op grond waarvan is dit wettelijk zo geregeld?

Antwoord

Bij zelfdoding met doktershulp moet de arts aan zorgvuldigheidseisen voldoen, en valt hij onder de eisen van de euthanasiewet. Voorstanders van de ‘laatste-wil-pil’ pleiten ervoor op grond van het zelfbeschikkingsrecht dat men zelf voor de dood kan kiezen en waarbij euthanasie uit het strafrecht zou verdwijnen. Een arts zou dus op grond van het verstrekken van een dodelijk middel ook niet meer strafbaar gesteld kunnen worden. In Nederland, België en Luxemburg waar een wettelijke regeling van euthanasie bestaat, maakt deze nog altijd deel uit van het wetboek van strafrecht, echter aangevuld met de regel dat de arts die blijkens toetsing aan de wettelijk voorge­schreven zorgvuldigheidseisen voldoet, gevrijwaard wordt van strafvervolging.

Bij de zelfdoding door middel van een ‘laatste-wil-pil’ speelt dus sterk de waarde van de zelfbeschikking een rol. Bij een discussie: het verschil tussen beide is dus veel groter dan misschien op het eerste gezicht lijkt: bij de ‘laatste-wil-pil’ gaat het om het recht op zelfbeschikking.

 

Paragraaf 3 Naar toelaatbare euthanasie: onderliggende processen

Opdracht 8, p. 122

a. Verduidelijk aan de hand van een schema de middeleeuwse sociaal-economische en politieke gelaagdheid.

Antwoord

Kerk en adel

1

vrije burgers

1

horigen

b. Verduidelijk aan de hand van een schema de verticale eenheid van doen en denken. Gebruik in ieder geval de woorden: God, kerk en theologie, economie, recht. 

Antwoord

God

1

kerk en theologie

1

economie, recht, onderwijs, politiek etc.

Opdracht 9, p. 123

Leg uit dat religie en kerk in onze maatschappij niet langer een positie in een verticale structuur maar in een horizontale structuur innemen.

Antwoord

Kerk en religie zijn een systeem geworden naast andere systemen, een organisatie naast andere organisaties. Zij doordringen niet meer ‘van bovenaf’ het doen en denken, ze beschikken niet langer over het alleenrecht op wat wel en niet behoort. Vergelijk de voorbeelden van het renteverbod, de rechtvaardige prijs (voor wat het econo­misch handelen betreft) en het voorbeeld van het alleenrecht bij vraagstukken van leven en dood (wat de gezondheidszorg betreft).

Verdiepingsopdracht 2, p. 123

In het theorieboek heb je kunnen lezen: ‘Daarmee kondigde zich geleidelijk de positie aan die religie en kerk in onze tijd zouden krijgen: een maatschappelijke organisatie naast andere maatschappelijke organisaties als vakbonden, ondernemingen en ziekenhuizen. Naast andere, niet erboven.’

Lijken religieuze organisaties deze nieuwe rol geaccepteerd te hebben volgens jou?

Antwoordsuggestie

Op een aantal punten lijken kerken de autonomie van de wereld te accepteren maar juist in vraagstukken rond het levensbegin en het levenseinde niet. Vergelijk hoe men (met name de Katholieke Kerk) meent de waarheid in pacht te hebben als het vraagstukken rond seksualiteit, abortus en euthanasie betreft. Het lijkt in het licht van de nieuwe ‘horizontale’ positie van kerk en religie, niet zinvol alleen maar de morele regels te herhalen die ze altijd al verkondigd heeft, zonder deze te betrekken op de regels die intussen binnen de andere systemen gehanteerd worden.

Opdracht 10, p. 123

De manier waarop mensen sterven is onderhevig aan de eisen die het beschavingsproces met zich brengt.’ Wat wordt daarmee bedoeld?

Antwoord

Van belang daarbinnen is het beheersen van emoties. Gillen, hard huilen etc. worden in de westerse cultuur na verloop van tijd als uiterst storend ervaren. Dat heeft te maken met de onderlinge afhankelijkheid zoals de tekst van het theorieboek al zegt, zeker waar mensen dicht opeen leven. Vergelijk de situatie heel vroeger van een eenzame boerderij met die van een modern ziekenhuis. Emoties onderdrukken en dempen behoort tot de moderne medische praktijk.

Opdracht 11, p. 124

Binnen onze democratie heeft de overheid een geweldmonopolie. Hoe kun je dit begrijpen vanuit het contract­denken?

Antwoord

De burgers hebben op basis van hun gezonde verstand in vrijheid besloten de staat een geweldmonopolie toe te kennen. Daardoor kan een oorlog van allen tegen allen worden voorkomen. Men levert een stukje autonomie in om er uiteindelijk allemaal beter van te worden, en dat is het nuttige effect van dit maatschappelijk contract.

Opdracht 12, p. 124

Vrije individuen als leraren, leerlingen, treinmachinisten, artsen en patiënten: allemaal hebben we rechten. Maar ook gevangenen hebben rechten. Is dat niet in strijd met hun opgesloten zijn?

Antwoord

Op internet kan men de rechten terugvinden die gedetineerden in Nederland hebben zoals bezoekrecht, recht op medische zorg, recht op onderwijs etc. Gevangenissen hebben ook eigen regels: bijvoorbeeld wel of geen tv, al dan niet individueel. Vergelijk verder de Penitentiaire beginselwet van 1998.

Fundamenteel is dat een vrijheidsbenemende straf de persoon niet willekeurig allerlei fundamentele rechten ontneemt. ook de gestrafte blijft een individu en behoudt onvervreemdbare rechten met uitzondering van het recht zich gedurende een vastgestelde tijd vrij in de samenleving te bewegen.

Opdracht 13, p. 124

In Nederland hebben wij al enige jaren een euthanasiewet. Iemand kan zeggen dat die wet er is gekomen omdat nu eenmaal de meeste mensen vinden dat euthanasie gerechtvaardigd is en dat dit een ‘politieke vertaling’ vond. Waarom verklaart deze uitspraak niet veel?

Antwoord

Waarom denken nu zoveel mensen anders dan honderd jaar geleden, dan driehonderd jaar geleden? Wat is er allemaal in de maatschappij gedurende de afgelopen eeuwen veranderd? Pas onderliggende processen (de inhoud van deze paragraaf) kunnen daarvoor enigszins een verklaring geven.

Paragraaf 4 Argumenten om euthanasie af te wijzen

Opdracht 14, p. 125

a. Vind je de gevaren die genoemd worden onder het kopje ‘Het hellend vlak’ van doorslaggevende betekenis om euthanasie onder alle omstandigheden af te wijzen?

Werk je antwoord uit aan de hand van het begrip ‘veiligheid’: hoe veilig is het om onder strikte voorwaarden soms euthanasie te rechtvaardigen? Bij veiligheid spelen twee factoren:

1. de kans dat iets gebeurt

2. de schade die ontstaat wanneer het misgaat.

Bij een kleine kans en kleine schade is de veiligheid relatief groot, bij een grote kans en grote schade kun je niet meer van ‘veilig’ spreken. Maar de kans kan groot zijn terwijl de schade klein is en andersom. Pas dit denkmodel toe op euthanasie.

Antwoordsuggestie

De kans kan door regelgeving en effectieve controle op het naleven ervan worden geminimaliseerd maar gaat het mis dan is de schade groot: het gaat immers om mensenlevens. Vergelijk de veiligheid van vliegverkeer tegenover met de trein reizen of de veiligheid van kernwapenmogendheden waarbij de kans op een totale oorlog misschien afneemt maar als het wel gebeurt de schade onvoorstelbaar is.

Bij het om redenen van gebrek aan veiligheid afwijzen van iedere vorm van euthanasie dient vervolgens een afweging gemaakt te worden met de schade die ontstaat doordat euthanasie niet mag worden toegepast: het continueren van ondraaglijk lijden.

b. Op welke wijze kan men proberen de genoemde gevaren in te dammen volgens jou?

Antwoord

Zie bij a.: goede regelgeving en effectieve controle op naleving ervan.

Opdracht 15, p. 126

Het eerste argument noemt het leven een gave van God maar zegt tegelijk dat God de eigenaar blijft van het leven. (En daarom wordt euthanasie afgewezen).

a. Hoe reageerde John Donne op dit argument?

Antwoord

John Donne redeneerde vanuit het eigendomsrecht dat de mens inderdaad niet de eigenaar is van zijn leven, maar wel het gebruiksrecht erover bezit. Welnu, door de zelfdoding stond de suïcidant dat gebruiksrecht af, aldus Donne, waarbij hij aantekende dat het geoorloofd was dat te doen op het moment dat het de mens zelf passend voorkwam.

b. Vind je de reactie van john Donne wel of niet logisch? Antwoordsuggestie

Het metaforisch taalgebruik in termen van ‘eigendom’ en ‘gebruiksrecht’ leidt volgens john Donne tot een andere conclusie dan die welke de Katholieke Kerk trekt. Wat niet je eigendom is maar wat je in bruikleen hebt, mag je teruggeven aan de eigenaar. Misschien had Donne logisch gesproken wel moeten zeggen: behoor je vroeg of laat terug te geven, want wat niet van jou is moet je teruggeven aan de rechtmatige eigenaar, die hoeft dat toch niet terug te pakken? Dat zou dus eigenlijk nog verder gaan dan dat je het mag teruggeven.

Nota bene: De Montesquieu en Rousseau redeneerden verder op de metafoor dat het leven als ‘een gave van de Schepper’ dient te worden opgevat en vonden dat het leven mocht worden teruggeven als het niet meer als gave kon worden ervaren. Lieten ze hier de metafoor van de gave niet los? Een cadeautje teruggeven aan de gever als je er niet meer van kunt genieten, is dat wel zo gepast? Als je bloemen hebt gekregen: geef je ze dan terug als ze uitgebloeid zijn? Nogmaals: lieten ze hier de metafoor van de gave niet los? Want in de metafoor van de gave komt het eigendomsrecht bij de ontvanger terecht, niet bij de gever (God).

Opdracht 16, p. 126

Het leven is een gave van God, maar die gave mag je niet zelf teruggeven aan God omdat het leven uiteindelijk aan God toebehoort, zo stelt de Katholieke Kerk.

a.  Vind je dat je kunt blijven spreken van ‘een geschenk’ ook als de gever de eigenaar blijft? Waarom wel/niet?

Antwoordsuggestie

Een geschenk dat niet ‘om niet’ gegeven wordt, maar aan de gever blijft toebehoren, is geen echt geschenk. Idealiter wordt een geschenk door de schenker in ‘zelfvergetenheid’ aan de ontvanger gegeven, zonder voorwaarden, bijgedachten of berekening. Idealiter heeft een geschenk slechts de ontvanger op het oog, zonder het via een omweg ook op de gever te betrekken.

 

b.  God geeft een geschenk aan de mens maar de mens mag er niet zelf, autonoom, over beschikken. Wat voor een beeld van God hanteert de Katholieke Kerk daarmee? Sla er eventueel hoofdstuk 2 nog eens op na.

Antwoord

Door het leven als een gave, als geschenk Gods naar de achtergrond te schuiven en dus het eigendomsrecht van God te benadrukken, ontstaat het beeld van een heersende God aan wie de mens volstrekt onderworpen is. Juist binnen het idee dat de mens onderworpen is aan God kan de gedachte opkomen dat de mens God kan beledigen en zich vergrijpen aan de absolute heer en meester van de schepping.

Het leven als gave van God wordt ondergeschikt gemaakt aan Gods heerschappij.

Ook zou men kunnen zeggen dat hierdoor mens en God tot concurrenten worden, zoals de theoloog Schoonen­berg al in de zestiger jaren van de vorige eeuw stelde.

c. Hoe zit het in dit verband met de opvatting die binnen de islam bestaat namelijk dat God geldt als de eigenaar van het leven dat de mens in bruikleen heeft gekregen?

Antwoord

Binnen de islam staat de almacht van God als bestierder van alles wat leeft op de voorgrond. God is eigenaar van het leven. Als het over euthanasie gaat, lijkt het godsbeeld van de Katholieke Kerk sterk op dat van de islam. Maar binnen de islam is de onderworpenheid aan de heerschappij van God het allesoverheersend beginsel van haar religie.

Moderne theologen betreuren het dat de Katholieke Kerk door op deze wijze gefocust te zijn op euthanasie hier een godsbeeld hanteert dat eerder afgeleid lijkt te zijn van de feodale soeverein die niet accepteert in zijn eer geschonden te worden, dan een godsbeeld dat aan de liefdevolle god van Jezus doet denken.

Opdracht 17, p. 121

Iemand doden met het oog op zelfverdediging is gerechtvaardigd doden, geen moord. Iemand doden uit haat en wraakgevoelens noemen we daarentegen moord. Een vijandig soldaat die een dodelijk gevaar oplevert zijn leven benemen, wordt doden genoemd, niet moorden. Echter, een soldaat zijn leven benemen die de wacht houdt bij zijn hoofdkwartier en zich met een ontbloot bovenlichaam ontspant in de zon en rustig een sigaret rookt, is wat wordt genoemd een ‘moord op een naakte soldaat’.

Doden op zichzelf is kennelijk niet in alle gevallen moreel kwaad, kennelijk niet in alle gevallen moord. Het hangt van de doelstellingen, bedoelingen en omstandigheden af of we in geval van doden spreken van ‘moorden’.

Bekijk nu opnieuw het argument van het verbod om te doden. Hoe zit het argument in elkaar en klopt het?

Antwoord

Het argument zegt dat je niet mag doden, maar doden is op zich nog geen morele diskwalificatie in de zin dat het om moorden zou gaan. Dat het doden van een mens altijd een intrinsiek kwaad is waarop geen uitzondering bestaat, conflicteert met de eigen traditie bijvoorbeeld als het gaat om de leer van de rechtvaardige oorlog. Aangetoond zou moeten worden dat euthanasie ongerechtvaardigd, illegitiem doden is. Los van het gewicht van andere argumenten: dit argument volstaat niet.

Niet zonder betekenis in dit verband is dat het ‘Gij zult niet doden’ zoals dat in de tien geboden is opgenomen, feitelijk staat voor ‘Gij zult niet moorden.’ Het Hebreeuwse werkwoord rasah in zowel Exodus 20:13 als Deutero­nomium 5:17 betekent niet doden in het algemeen, maar het illegaal doden van een persoonlijke tegenstander uit haat, zoals in de eerwraak, waardoor de orde en vrede van de gemeenschap worden verstoord. De persoon­lijke tegenstander uit haat doden is moord, en de dader mag geen asiel worden verleend (vgl. Dt 19:4-5). Dit verbod staat tegenover het doden ten dienste van de gemeenschap in een oorlog of in het geval van een gerechtelijke doodstraf (vgl. Dt 17:8). De juiste vertaling is dus niet ‘gij zult niet doden’, maar ‘gij zult niet ongerechtvaardigd doden’ ofwel ‘gij zult geen moord plegen’.

Paragraaf 5 Argumenten om euthanasie te rechtvaardigen .

Opdracht 18, p. 127

Het idee van menselijke waardigheid treft men al aan bij Cicero (106-43 v.Chr.) maar werd later door Immanuel Kant (1724-1804) uitgewerkt. De waardigheid van de mens heeft alles te maken met het rationele vermogen van de mens onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad. Daarin verschilt de mens van het dier. Voor alle duidelijkheid: verschilt ieder mens van het dier. Om dit duidelijk te maken bracht Kant een onderscheid aan tussen prijs en waarde (of: waardigheid). Prijs was iets dat thuis hoorde in het economisch verkeer, waarin goederen gekocht en verkocht werden, en de hoogte van de prijs varieerde volgens de wetten van vraag en aanbod. Ook de prijs van een generaal varieerde: in oorlogstijd was hij duurder dan in vredestijd. Maar dat gold niet voor de generaal als mens, evenmin voor de politicus, leraar, winkelier als mens, aldus Kant. De mens had geen prijs, hij had een waarde. Hij had niet slechts een waarde, hij was een waarde, en wel een waarde in zichzelf, een doel in zichzelf, een intrinsiek doel. Van daaruit formuleerde Kant de ‘categorische imperatief’ aldus: ‘Handel op zo’n manier dat je de humaniteit, in je eigen persoon of in de persoon van elk ander, nooit louter als een middel behandelt, maar altijd tegelijkertijd als een doeleinde’.

Volgens Kant gebruikt de mens een ander mens altijd ook als middel, maar, het gaat er om dat je een mens niet enkel als middel gebruikt. Dit gold dus niet alleen voor de ander, maar ook voor de eigen persoon. Men mocht de mens, ook de eigen persoon, niet uitsluitend behandelen als een middel voor, bijvoorbeeld, het verkrijgen van (meer) geld, macht, eer, maar altijd ook als een waarde-in-zichzelf.

a. Immanuel Kant heeft veel invloed uitgeoefend op de geschiedenis van de mensenrechten. Hoe zou de categorische imperatief een rol gespeeld kunnen hebben in de kritiek op het Apartheidsregime zoals dat destijds in Zuid-Afrika bestond?

Antwoord

De kritiek luidde dat zwarten louter als middel werden behandeld en nauwelijks ooit als doel in zichzelf. Puur als druivenplukster, puur als mijnwerker, niet als mens.

b. Geef actuele voorbeelden waarbij de categorische imperatief van Kant niet wordt gerespecteerd. Antwoordsuggestie

Te denken valt aan vreselijke arbeidsomstandigheden bijvoorbeeld in China.

Opdracht 19, p. 128

Wettelijke erkenning van het recht op sterven zou ook automatisch betekenen dat euthanasie uit het strafrecht zou moeten verdwijnen. Waarom is dat zo?

Antwoord

Als er een recht op sterven bestaat kan iemand dit ook opeisen. De patiënt is autonoom, mag dus zelf beslissen, en beschikt dan nota bene zelf over het recht om te mogen sterven. Hieraan is niets strafbaars meer te ontdekken. Het medisch handelen om de dood te veroorzaken zou dan niet meer zijn dan ‘medisch uitzonderlijk handelen’ zoals dat ook voorkomt bij het toebrengen van letsel door de arts. Euthanasie zou dan in het medisch tuchtrecht terecht komen.

Opdracht 20, p. 128

Stel je voor dat een patiënt zijn lijden als uitzichtloos beschouwt en de arts om euthanasie vraagt. De arts voelt met de patiënt mee maar ziet nog behandelopties. De patiënt wijst die echter af. Zou de arts in dit geval vanuit barmhartigheid euthanasie mogen plegen zonder daarbij het risico te lopen tot strafvervolging?

Antwoord

Feitelijk is er geen sprake van uitzichtloos lijden omdat er nog behandelopties zijn, aldus de zorgvuldigheidseisen van de Nederlandse wet. In dit geval is er dus een conflict tussen arts en patiënt ontstaan. De arts loopt dus ernstig risico van strafvervolging als hij euthanasie pleegt.

Dit conflict kan ook gezien worden als een conflict tussen het barmhartigheids-argument en de eisen van de wet.

Opdracht 21, p. 128

In de inleiding (paragraaf 1) van dit hoofdstuk werd onder meer onderscheid gemaakt tussen euthanasie en auto-euthanasie. We geven nu vier waarden die een rol kunnen spelen bij euthanasie:

– beschermwaardigheid van het leven

– barmhartigheid

– zelfbeschikking

– waardigheid

Welke twee waarden spelen de belangrijkste rol bij auto-euthanasie en welke twee bij euthanasie?

Antwoord

Zelfbeschikking en waardigheid horen bij auto-euthanasie want de persoon in kwestie wil zelf over zijn leven beschikken en zelf bepalen waar de grens van een waardig bestaan ligt.

In geval van euthanasie is de persoon in kwestie mede afhankelijk van de arts: toont deze barmhartigheid en hoever gaat de arts in het beschermen van het leven?

Opdracht 21, p. 130

Het argument dat de mens een schepsel Gods is kan worden gebruikt tegen euthanasie maar ook ter rechtvaardi­ging van euthanasie. Hoe verloopt in beide gevallen de redenering?

Antwoord

Tegen euthanasie: de mens heeft het leven van God als gave ontvangen maar mag daar niet vrij over beschikken; het leven behoort uiteindelijk toe aan God.

Ter rechtvaardiging: dat wij vrij zijn geschapen betekent dat we zelf verantwoordelijk zijn om te doden. Dat is geen vrijbrief, er moeten dringende redenen zijn en de mens moet dit gewetensvol doen.

Opdracht 22

Opdracht 23, p. 131

Maak een samenvattend schema waarin je met kernwoorden de vier posities die in deze paragraaf aan de orde kwamen, typeert. De kernwoorden zijn: a. barmhartigheid, b. recht op sterven, c. Schepping, d. menselijke waardigheid (2 keer), e. natuurwet, f. ‘gij zult niet doden’, g. zin van het lijden, h. natuur, i. autonomie, j. mens als beeld van God, k. schepping en zelfbeschikking, I. privacy.

  Niet-religieus Religieus
Afwijzing 1 2
Rechtvaardiging 3 4

 

Antwoord

  Niet-religieus Religieus
Afwijzing natuur Schepping
  natuurwet mens als beeld Gods
  menselijke waardigheid ‘gij zult niet doden’
    zin van het lijden

 

  Niet-religieus Religieus
Rechtvaardiging menselijke waardigheid schepping en zelfbeschikking
  privacy  
  autonomie  
  recht op sterven  
  barmhartigheid  

 

  1. Een reactie plaatsen

Plaats een reactie